ECLI:NL:RBDHA:2025:7355

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
23/8639
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging watervergunning voor woningbouwproject in Spoorlaanzone wegens gebrek aan voorschrift voor watercompensatie

Op 13 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers, bewoners van de Spoorlaanzone, en het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland. De rechtbank beoordeelt het beroep van eisers tegen de verleende watervergunning voor een woningbouwproject in de Spoorlaanzone. De vergunninghouder heeft toestemming gekregen voor het aanleggen van extra verharding en het dempen van oppervlaktewater, maar eisers vrezen dat dit negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding in hun omgeving. De rechtbank oordeelt dat de vergunning niet voldoet aan de vereisten van de Waterwet, omdat er geen voorschrift is opgenomen dat de demping van 120 m² oppervlaktewater pas mag plaatsvinden nadat daarvoor compensatie is gerealiseerd. Dit gebrek leidt tot de vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank verbindt aan de watervergunning het voorschrift dat de demping van het oppervlaktewater pas mag plaatsvinden na compensatie. Daarnaast worden de proceskosten van eisers vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/8639
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2025 in de zaak tussen
[eiser] en anderen, allen uit [woonplaats] (gezamenlijk: eisers)
(gemachtigde: [naam 1] ),
en
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland(verweerder)
(gemachtigde: mr. drs. E.W. ten Houw).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:

1.[bedrijfsnaam] B.V. uit [vestigingsplaats] (vergunninghouder)

(gemachtigde: mr. P. van Lingen),

2.de gemeente Alphen aan den Rijn (de gemeente)

(gemachtigden: mr. E.E.A. Speelman, F. Hennephof en R.J. Groeneveld).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de vergunning op grond van de Waterwet (watervergunning), verleend aan vergunninghouder bij besluit van 19 mei 2023 (primair besluit) in het kader van de herontwikkeling van [gebied] in [plaats] .
1.1.
Met het besluit van 29 november 2023 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de watervergunning ongegrond verklaard, maar de watervergunning gedeeltelijk aangepast.
1.2.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 30 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser] en [naam 2] , bijgestaan door de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van verweerder, [naam 3] namens vergunninghouder en de gemachtigden van de gemeente.
De Watervergunning
2. Vergunninghouder is voornemens nieuwe woningbouw te ontwikkelen in [gebied] . De daar bestaande woningen zullen worden gesloopt ten behoeve van nieuwe rijtjeswoningen en appartementen. De raad van de gemeente heeft ten behoeve van deze ontwikkeling het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ” vastgesteld. Dit bestemmingsplan is door de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 januari 2025 [1] in rechte onaantastbaar geworden.
3. Dit woningbouwproject zorgt voor extra verharding in het gebied en dat heeft invloed op de waterhuishouding. Vergunninghouder heeft de voorliggende watervergunning aangevraagd voor onder meer het hebben en het aanleggen van deze extra verharding en voor het realiseren van een alternatieve waterberging ter compensatie van de extra verharding.
3.1.
Bij primair besluit heeft verweerder de gevraagde watervergunning verleend. Verweerder heeft toestemming gegeven voor de volgende vier activiteiten in het gebied Spoorlaanzone:
  • het aanleggen en hebben van 27.879 m² extra verharding waarvan het hemelwater wordt afgevoerd naar de boezem;
  • het toepassen van een alternatieve waterberging voor de afwatering van verharding van 2.482 m² waarvan het hemelwater wordt afgevoerd naar de boezem;
  • het aanleggen van een duiker rond 1.000 mm met een lengte van 16,8 m in een overige watergang;
  • het dempen van 120 m² overig oppervlaktewater in de boezem.
Het bestreden besluit
4. Verweerder heeft in het bestreden besluit de watervergunning aangepast, omdat verweerder was uitgegaan van onjuiste oppervlaktematen. Na aanpassing van de watervergunning is toestemming verleend voor de volgende vier activiteiten:
  • het aanleggen en hebben van 6.576 m² extra verharding waarvan het hemelwater grotendeels wordt afgevoerd naar de boezem;
  • het toepassen van een alternatieve waterberging voor de afwatering van verharding van 2.416 m² waarvan het hemelwater wordt afgevoerd naar de boezem;
  • het aanleggen van een duiker rond 1.000 mm met een lengte van 16,8 m in een overige watergang;
  • het dempen van 120 m² overig oppervlaktewater in de boezem.
Het beroep
5. Eisers zijn het niet eens met de verleende watervergunning. Eisers wonen ten zuiden van het gebied waarin de extra verharding is vergund. Zij vrezen dat meer verharding zal afwateren op de sloot aan de [straatnaam 1] , wat gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding rondom hun woningen. Eisers voeren aan dat er procedurele fouten zijn gemaakt door verweerder, dat in de besluitvorming niet duidelijk is waar de verharding en de watercompensatie komt, dat er te veel water zal worden afgewaterd in [peilvak 1] waar hun woningen staan, dat er ten onrechte watercompensatie plaatsvindt in andere peilvakken dan het vak waar de verharding komt, dat de alternatieve waterberging niet voldoet aan de daarvoor geldende regels, dat er privaatrechtelijke belemmeringen bestaan voor de realisatie van de watercompensatie en tenslotte dat niet is gewaarborgd dat de watercompensatie eerst wordt gerealiseerd voordat de 120 m² oppervlaktewater wordt gedempt.
Beoordeling rechtbank
6. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de watervergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep van eisers gegrond is, omdat verweerder niet heeft voorzien in een voorschrift dat regelt dat eerst de watercompensatie moet worden gerealiseerd, voordat 120 m² overig oppervlaktewater mag worden gedempt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overgangsrecht
7. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Omdat de watervergunning vóór 1 januari 2024 is aangevraagd, blijft de Waterwet en de onderliggende regelgeving, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing. [2]
Procedurele punten
8. Eisers betogen dat de vergunning een aantal procedurele gebreken bevat. Zij voeren als eerste aan dat verweerder de bij primair besluit verleende watervergunning ten onrechte niet heeft ingetrokken, zodat vergunninghouder nog steeds beschikt over toestemming om 27.879 m² extra verharding aan te brengen. Verder voeren zij aan dat verweerder buiten de aanvraag is getreden door toestemming te verlenen voor het dempen van overig oppervlaktewater en de toepassing van de alternatieve waterberging, omdat deze activiteiten volgens eisers niet zijn aangevraagd.
8.1.
De rechtbank oordeelt dat dit betoog van eisers niet slaagt. In het bestreden besluit is de toegestane oppervlakte aan extra verharding aangepast van 27.879 m² naar 6.576 m². Dit komt omdat het primaire besluit op dit punt een fout bevatte. Anders dan eisers betogen, betekent dit dat de vergunning geldt voor extra verharding van 6.576 m² en niet voor 27.879 m². Verweerder was ook niet gehouden het primaire besluit te herroepen dan wel de vergunning in te trekken zoals eisers betogen. In de bezwaarprocedure wordt het primaire besluit immers in volle omvang heroverwogen, waarbij de gelegenheid bestaat fouten te herstellen. Verweerder kon dus de foute oppervlakte in het bestreden besluit herstellen. De rechtbank volgt eisers ook niet in hun betoog dat verweerder buiten de aanvraag is getreden. Blijkens pagina 14 van de aanvraag heeft vergunninghouder de alternatieve waterberging aangevraagd. Bovendien staat in de aanvraag dat er een duiker wordt aangelegd. Uit de bij de aanvraag behorende tekeningen volgt dat voor de aanleg daarvan 120 m² oppervlaktewater moet worden gedempt. Door voor deze activiteiten toestemming te verlenen, is verweerder dus niet buiten de aanvraag getreden.
9. Eisers betogen daarnaast dat uit de aanvraag blijkt dat slechts 4.250 m² verharding is aangevraagd terwijl in het bestreden besluit staat dat toestemming is verleend voor 6.576 m² extra verharding.
9.1.
De rechtbank overweegt dat dit betoog niet slaagt. Ter zitting is toegelicht dat niet meer oppervlakte aan verharding is vergund dan is aangevraagd, maar dat dit alleen op een andere manier is opgeschreven in het bestreden besluit dan in de aanvraag. De 6.576 m² verharding die in het bestreden besluit wordt genoemd, betreft de totale toename van de verharding ten opzichte van de reeds bestaande verharding. Deze toename bestaat uit de aanleg van 6.731 m² verharding bij de [straatnaam 1] en een afname van 155 m² verharding bij de [straatnaam 2] (6.731 – 155 = 6.576 m²). Toegelicht is dat 15% van de verharding moet worden gecompenseerd. Voor de totale toename aan verharding moet 987 m² worden gecompenseerd. Dit bestaat uit compensatie van 1.010 m² voor de verharding bij de [straatnaam 1] (15% van 6.731) en een afname van 23 m² compensatie voor de afname van verharding bij de [straatnaam 2] . Bij de [straatnaam 1] wordt ook een watergang van 199 m² gedempt en verdwijnt 120 m² oppervlaktewater vanwege de aanleg van de duiker. Deze moeten voor 100% worden gecompenseerd. Dat maakt dat er 1.329 m² (1.010 + 199 +120) moet worden gecompenseerd bij de [straatnaam 1] . De afname van verharding bij de [straatnaam 2] maakt dat in totaal 1.329 - 23 = 1.306 m² moet worden gecompenseerd. Bij de [straatnaam 1] wordt een duikerbrug van 128 m² verwijderd, waardoor bij de [straatnaam 1] een oppervlakte van 1.329 – 128 = 1.201 m² resteert dat moet worden gecompenseerd. Bij de [straatnaam 2] wordt een watergang gerealiseerd van 540 m², waardoor bij de [straatnaam 2] al een oppervlakte van 23 + 540 = 563 m² aan compensatie plaatsvindt. Dat betekent dat in totaal nog een oppervlakte van afgerond 637 m² resteert dat moet worden gecompenseerd. Omdat de compensatieopgave gelijk is aan 15% van de verharding die wordt aangelegd, staat in de aanvraag het getal 4.250 m² (15% van 4.250 m² is afgerond 637 m²). Deze berekening is ook bij de aanvraag als bijlage 1X gevoegd. Dit betekent dat er niet iets anders is vergund, dan is aangevraagd. Het bestreden besluit noemt het totale aangevraagde oppervlakte aan extra verharding en de aanvraag noemt het oppervlakte dat mag worden aangebracht op basis van de resterende compensatie die moet plaatsvinden, zonder de compensatie die al plaatsvindt door het verwijderen van de duikerbrug en de te realiseren watergang bij de [straatnaam 2] .
Locatie verharding en compensatie
10. Eisers voeren verder aan dat het bestreden besluit rechtsonzeker is. Uit het bestreden besluit wordt volgens hen niet duidelijk in welk peilvak de verharding zal worden gerealiseerd, waar de 120 m² oppervlaktewater wordt gedempt voor de duiker en waar de compensatie voor de extra verharding plaatsvindt. Deze onduidelijkheden maken volgens eisers dat verweerder de aanvraag buiten behandeling had moeten stellen.
10.1.
De rechtbank overweegt dat deze beroepsgrond niet slaagt. De aanvraag bevat in de bijlagen verschillende kaarten. Deze kaarten maken deel uit van de aanvraag. Op deze kaarten is te zien waar de activiteiten zullen worden gerealiseerd. Op bijlage 1W staat waar de verhardingen zullen worden aangelegd. Op bijlage 1J is te zien waar de 120 m² oppervlaktewater wordt gedempt, namelijk op de plek waar de duiker wordt aangelegd. De restopgave van 637 m² aan compensatie die uit de hiervoor gemaakte berekening volgt, wordt gerealiseerd door toepassing van een wadi van 362 m², die op bijlage 1J is aangegeven rechts van de duiker [3] , en door compensatie in vorm van het vergroten van de [waterweg] met 275 m². Op kaart 1J is te zien dat dit plaatsvindt aan de westkant van het gebied.
10.2.
Verweerder betoogt vervolgens terecht dat eisers uit de kaart van de peilbesluiten, digitaal te raadplegen op de website van het Hoogheemraadschap van Rijnland, kunnen opmaken in welke peilvakken de verhardingen en de compensatie komen te liggen. Het grootste deel van de verhardingen komt in [peilvak 1] en een kleiner deel komt in [peilvak 2] en in [peilvak 3] . De wadi wordt gerealiseerd in [peilvak 1] . Het vergroten van de [waterweg] gebeurt in [peilvak 4] .
10.3.
De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit onduidelijk of rechtsonzeker is. Evenmin is er aanleiding voor het oordeel dat verweerder de aanvraag buiten behandeling had moeten stellen.
Gevolgen voor [peilvak 1]
11. Eisers stellen dat veel meer verharding zal gaan afwateren op de sloot langs de [straatnaam 1] in [peilvak 1] . Zij vrezen dat dit zal leiden tot waterstaatkundige problemen bij hun huizen. Zij voeren in dit verband ten eerste aan dat in de huidige situatie veel minder verharding in het gebied aanwezig is dan waarvan verweerder is uitgegaan, zodat sprake is van een grotere toename aan verharding. Ten tweede voeren zij aan dat de aanwezige woningen, die zullen worden gesloopt, niet afwateren op de sloot langs de [straatnaam 1] , terwijl de nieuwe woningen dit wel zullen gaan doen. Hierdoor neemt het aantal woningen dat gaat afwateren op de sloot toe. Tenslotte voeren eisers aan dat verweerder geen rekening heeft gehouden met de verminderde capaciteit van de sloot, omdat daar een duiker wordt aangebracht ten behoeve van de multifunctionele accommodatie (MFA) die ook in het gebied is vergund.
11.1.
De rechtbank overweegt dat deze beroepsgrond niet slaagt. Uit de gegevens bij de aanvraag volgt dat in de huidige situatie sprake is van 13.473 m² bestaande verharding in het gebied langs de [straatnaam 1] . Op kaart 1U bij de aanvraag is weergegeven waar deze bebouwing zich bevindt. Volgens deze kaart is in de huidige situatie sprake van 3.252 m² bebouwing, 896 m² verharding in tuinen (zijnde 25% van de totale oppervlakte aan tuinen) en 9.325 m² verharding in wegen. Ter zitting is door verweerder toegelicht dat ter plaatse met een landmeter is beoordeeld hoeveel m² verharding aanwezig is, zodat de rechtbank de stelling van eisers dat deze beoordeling alleen met een computerberekening is gemaakt, niet volgt. Eisers hebben verder niet (met objectieve gegevens) aannemelijk gemaakt dat deze gegevens niet kloppen. Evenmin hebben zij aannemelijk gemaakt dat er feitelijk minder bebouwing aanwezig is dan waar verweerder bij de besluitvorming vanuit is gegaan. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een grotere toename aan verharding ten opzichte van de bestaande situatie dan waarvan verweerder in het bestreden besluit is uitgegaan.
11.2.
De rechtbank volgt eisers ook niet in de stelling dat in de huidige situatie de bestaande woningen niet afwateren op de sloot langs de [straatnaam 1] . Verweerder heeft ter zitting de originele revisietekeningen getoond van de bestaande woningen, waarop te zien is dat die woningen beschikken over rioleringen die afwateren op de sloot langs de [straatnaam 1] . Verder heeft verweerder toegelicht dat de uitstroomputten in het veld nog zichtbaar zijn. De rechtbank overweegt dat verweerder hiermee heeft aangetoond dat in de huidige situatie de bestaande woningen afwateren op de sloot langs de [straatnaam 1] . Dat eisers de riolering niet hebben zien liggen toen de straat was opengebroken voor werkzaamheden aan de gasleidingen, leidt niet tot ander oordeel. Verweerder heeft toegelicht dat de rioleringsbuizen op een diepte van anderhalf tot twee meter in de grond liggen en dus niet zichtbaar zijn geweest bij de werkzaamheden aan de gasleidingen die minder diep in de grond liggen. Tenslotte overweegt de rechtbank dat eisers terecht stellen dat verweerder de revisietekeningen niet in de beroepsfase heeft overgelegd, maar pas ter zitting heeft getoond. Echter ziet de rechtbank daarin geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. Uit het dossier volgt immers dat de revisietekeningen op de hoorzitting in de bezwaarfase zijn getoond en besproken met eisers, hetgeen ter zitting is bevestigd door eisers. Eisers zijn dus niet ter zitting overvallen met nieuwe informatie.
11.3.
De rechtbank stelt verder vast dat uit bijlage 1V bij de aanvraag volgt dat in de nieuwe situatie slechts een deel van de woningen zal gaan afwateren op de sloot aan de [straatnaam 1] , namelijk alleen de woningen die de voordeur hebben aan de [straatnaam 1] . De rest van de nieuwe woningen zal gaan afwateren op de [waterweg] in [peilvak 4] . Verweerder heeft toegelicht dat dit ertoe leidt dat uiteindelijk minder woningen/verharding zullen gaan afwateren op de sloot langs de [straatnaam 1] in de nieuwe situatie ten opzichte van de huidige situatie. De rechtbank ziet in wat eisers hebben aangevoerd geen reden om hieraan te twijfelen.
11.4.
Verder hebben eisers gewezen op de duiker die in verband met een andere ontwikkeling (de realisatie van de MFA) wordt aangebracht in de sloot langs de [straatnaam 1] . De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder bij de berekening van de capaciteit van de sloot hiermee geen rekening heeft gehouden. Ten eerste volgt uit de aanvraag dat met deze duiker rekening is gehouden, aangezien hij is te zien op bijlage 1H. Ter zitting is door verweerder toegelicht dat deze duiker geen noemenswaardige invloed zal hebben op de capaciteit van sloot. Daarnaast zullen, zoals volgt uit 11.3, in de nieuwe situatie minder woningen afwateren op sloot langs de [straatnaam 1] , zodat verweerder geen reden heeft om aan te nemen dat de sloot onvoldoende capaciteit zal hebben. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen.
11.5.
Voor zover eisers betogen dat ten onrechte een watervergunning is verleend voor de duiker in de sloot langs de [straatnaam 1] ten behoeve van de MFA, geldt dat deze vergunning niet ter beoordeling voorligt in deze procedure. De vraag of die vergunning terecht is verleend zal aan de orde moeten komen in de procedure over de verlening van die vergunning.
Compensatie andere vakken
12. Eisers betogen dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de compensatie kan worden gerealiseerd in andere peilvakken dan het peilvak waarin de verharding wordt aangebracht. Dat is volgens hen in strijd met beleidsregel 11.4 van de Uitvoeringsregels behorende bij de Keur Rijnland 2020 (Uitvoeringsregels). Eisers stellen dat het mogelijk is alle extra verharding in hetzelfde peilvak te compenseren omdat vergunninghouder onbebouwde gronden bezit in [peilvak 1] die voor watercompensatie aangewend kunnen worden.
12.1.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het klopt dat de compensatie niet volledig in hetzelfde peilvak wordt gerealiseerd, maar volgens verweerder staan de Uitvoeringsregels toe dat maatwerk wordt verricht.
12.2.
De rechtbank stelt vast dat het grootste deel van de verhardingen in [peilvak 1] zal komen. Verder stelt de rechtbank vast dat een deel van de compensatie is voorzien in de vorm van de wadi die ook is gelegen in [peilvak 1] , zodat er in zoverre geen strijd is met de Uitvoeringsregels. Verder stelt de rechtbank vast dat een deel van de compensatie wordt gerealiseerd in de [waterweg] in [peilvak 4] . Verweerder erkent dat dit niet in overeenstemming is met beleidsregel 11.4 van de Uitvoeringsregels. De rechtbank overweegt echter dat verweerder terecht het standpunt inneemt dat in de toelichting bij beleidsregel 11.4 staat dat maatwerk kan worden geleverd als de watercompensatie niet op dezelfde locatie kan plaatsvinden als waar de verharding zal komen. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hiervan sprake is, omdat er te weinig ruimte is in het gebied langs de [straatnaam 1] om de toename aan verharding te compenseren. Verder heeft verweerder toegelicht dat het waterstaatkundig beter is om de verharding te compenseren in [peilvak 4] , aangezien de nieuwe woningen voor het grootste deel zullen afwateren op de [waterweg] in dit peilvak. De rechtbank overweegt dat verweerder om deze redenen in redelijkheid heeft kunnen afwijken van beleidsregel 11.4 van de Uitvoeringsregels.
Alternatieve waterberging (wadi)
13. Eisers stellen dat de wadi wordt gerealiseerd in een gebied met weinig oppervlaktewater en dat bij hevige regenval de wadi het water versneld zal afvoeren naar de [waterweg] . Volgens eisers is dit in strijd is met artikel 3 van beleidsregel 27.4 van de Uitvoeringsregels.
13.1.
De rechtbank overweegt dat deze beroepsgrond niet slaagt. Artikel 3 van beleidsregel 27.4 van de Uitvoeringsregels ziet op de aanleg van een alternatieve waterberging zonder afvoermogelijkheid. Verweerder heeft toegelicht dat de wadi wel een afvoermogelijkheid heeft, zodat dit artikel niet van toepassing is. Voor zover eisers ook verwijzen naar de toelichting op artikel 2 van beleidsregel 27.4 van de Uitvoeringsregels, geldt dat verweerder heeft toegelicht dat de wadi wordt gerealiseerd in een gebied dat is aangegeven op kaart 16. Dit betreft dus geen gebied waar een alternatieve waterberging vanwege te weinig oppervlaktewater in beginsel niet is toegestaan.
Rechtspraak privaatrechtelijke belemmering
14. Eisers voeren verder aan dat sprake is van een privaatrechtelijke belemmering. Volgens eisers zal een deel van de watercompensatie plaatsvinden op grond van de gemeente. Aangezien vergunninghouder geen eigenaar is van de grond waar een deel van de compensatie plaatsvindt, is de compensatie niet uitvoerbaar.
14.1.
De rechtbank overweegt dat deze beroepsgrond niet slaagt. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat uit vaste rechtspraak volgt dat een vergunning alleen geweigerd moet worden indien verlening daarvan onverenigbaar is met de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. Eventuele privaatrechtelijke verhoudingen zijn niet te relateren aan de doelstellingen van artikel 2.1 van de Waterwet, zodat de vergunning op basis hiervan niet kan worden geweigerd. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat de watervergunning niet uitvoerbaar is. De gemeente is betrokken bij de woningontwikkeling, wil deze mogelijk maken en werkt daarvoor samen met vergunninghouder, zodat er geen reden is om aan te nemen dat geen toestemming zal worden verleend om de compensatie te realiseren op de beoogde locaties.
Ontbreken voorschrift watervergunning
15. Eisers betogen ten slotte dat in de watervergunning ten onrechte niet het voorschrift is opgenomen dat demping van 120 m² overig oppervlaktewater pas mag plaatsvinden nadat vervangende watercompensatie heeft plaatsgevonden.
15.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers terecht betogen dat in de watervergunning de volgorde van eerst compenseren en dan pas dempen niet uitdrukkelijk is voorgeschreven. Dit had bij voorkeur in het bestreden besluit hersteld moeten worden. In de vergunning is echter geen toestemming verleend om van de standaardvolgorde af te wijken.
15.2.
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond slaagt. Zoals ter zitting is besproken, is vergunninghouder verplicht om eerst te compenseren voordat het overig oppervlaktewater wordt gedempt. Dit is echter ten onrechte niet opgenomen in een voorschrift, zodat deze volgorde niet afdwingbaar is. Dit maakt dat sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek. Dit betekent dat het beroep op dit punt gegrond is. De rechtbank legt in overweging 17 uit welk gevolg dit heeft.
Overig
16. De rechtbank ziet in hetgeen eisers verder hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor het overige niet in stand kan blijven.
Conclusie en gevolgen
17. Gelet op wat de rechtbank in 15.2 heeft overwogen, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit, voor zover daarin niet is voorzien in een voorschrift waarin staat dat de demping van 120 m² overig oppervlaktewater pas mag plaatsvinden nadat daarvoor is gecompenseerd. De rechtbank zal op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien door het volgende voorschrift aan het bestreden besluit te verbinden: “De demping van 120 m² overig oppervlaktewater mag pas plaatsvinden nadat daarvoor is gecompenseerd”, en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit.
17.1.
De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De proceskosten van eisers die voor vergoeding in aanmerking komen worden overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.814,- (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor de zitting, met een waarde van € 907,- per punt en een wegingsfactor van 1,0). Omdat het beroep gegrond is, dient verweerder ook het griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarin niet is voorzien in een voorschrift waarin staat dat de demping van 120 m² overig oppervlaktewater pas mag plaatsvinden nadat daarvoor is gecompenseerd;
  • bepaalt dat aan de watervergunning het volgende voorschrift wordt verbonden:
“De demping van 120 m² overig oppervlaktewater mag pas plaatsvinden nadat daarvoor is gecompenseerd”;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eisers dient te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Al-Qaq, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet.
3.In het bestreden besluit wordt de wadi geduid als de alternatieve waterberging ter compensatie van 2.416 m² verharding (15% van 2.416 m² = 362 m²).