ECLI:NL:RBDHA:2025:7337

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
C/09/679478 / JE RK 25-183
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 17 april 2025 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2023. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling van de minderjarige, die eerder in een moeder-kindhuis verbleef, verlengd moet worden tot 22 maart 2026. Dit besluit is genomen omdat er ernstige zorgen zijn over de veiligheid en ontwikkeling van de minderjarige, die sinds haar uithuisplaatsing in een pleeggezin verblijft. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, heeft verzocht om deze verlenging, omdat de ouders niet meewerken aan hulpverlening en er geen zicht is op de opvoedsituatie bij de ouders. De kinderrechter heeft de ouders aangespoord om samen te werken met de gecertificeerde instelling en heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De ouders hebben verweer gevoerd, maar erkennen dat er op dit moment geen geschikte plek is voor de moeder en de minderjarige om samen te verblijven. De kinderrechter heeft de ouders aangespoord om hun houding te veranderen en samen te werken met de GI, aangezien de zorgen over de minderjarige onverminderd aanwezig zijn.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/679478 / JE RK 25-183
Datum uitspraak: 17 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
De gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2023 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
en:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders
advocaat: mr. S.O. Zenging te Den Haag.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 20 maart 2025 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 22 april 2025 en de machtiging verlengd [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 22 april 2025. Het verzoek is voor het overige aangehouden.
1.2.
De kinderrechter neemt nu ook de volgende stukken mee in de beoordeling:
- de beschikking van 20 maart 2025;
- de brief van de GI met bijlage van 15 april 2025.
De advocaat van ouders heeft op 16 april 2025 buiten kantooruren aanvullende stukken ingediend. Deze stukken zijn ter zitting voorgelezen en besproken.
1.3.
Op 22 april 2025 heeft de kinderrechter de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 1] en [naam 2] namens de GI;
  • de ouders met hun advocaat, mr. S.O. Zenging;
  • [naam 3] , stagiaire van mr. S.O. Zenging als toehoorder;
  • [naam 4] en [naam 5] , persoonlijk begeleiders als toehoorder.

2.De feiten

2.1.
Voor de feiten verwijst de kinderrechter naar de beschikking van 20 maart 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de gecertificeerde instelling de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. [minderjarige] heeft van haar geboorte tot oktober 2024 met de moeder in een moeder-kindhuis van [instelling 1] gewoond. In het moeder-kindhuis ontstonden ernstige zorgen over de veiligheid van [minderjarige] . De moeder bleek niet in staat om in de basisbehoeften van [minderjarige] te voorzien. De grootste zorg was dat de moeder [minderjarige] niet voldoende voeding aanbood. Zij vertelde dat dat op instructie van de arts was, maar dat bleek bij navraag onjuist. Het moeder-kindhuis gaf aan dat zij onvoldoende intensieve ondersteuning konden bieden om de veiligheid van [minderjarige] te waarborgen. Bovenstaande heeft erin geresulteerd dat [minderjarige] in een pleeggezin is geplaatst. Sinds zij bij de pleegouders verblijft is zij gegroeid en aangekomen in gewicht. De rechtbank heeft de GI bij de vorige zitting de opdracht gegeven te onderzoeken of een passende plek beschikbaar is waar de moeder en [minderjarige] , en het liefst ook de vader, met elkaar, met voldoende begeleiding kunnen wonen. De gecertificeerde instelling heeft achtentwintig organisaties benaderd, maar heeft geen passende plek gevonden die meer begeleiding en/of meer intensieve ondersteuning kan bieden dan die het moeder-kindhuis al gaf. Daarbij wordt uitgelegd dat in het moeder-kindhuis 24-uursbegeleiding wordt geboden, wat al zeer intensief is. De advocaat van de ouders heeft kort voor de zitting enkele stukken ingediend die zouden moeten aantonen dat er wel passende plekken bestaan. De GI heeft dit bij deze organisaties nagevraagd en daaruit bleek dat ook deze organisaties niet in een passende plek kunnen voorzien.
3.3.
Sinds de uithuisplaatsing van [minderjarige] is het niet gelukt om hulpverlening in te zetten en meer zicht te krijgen op de opvoedsituatie bij de moeder wegens de niet-meewerkende houding van de ouders. De ouders zijn terughoudend in het delen van informatie en treden uit contact zodra de zorgen besproken worden. De afgelopen periode hebben de ouders drie keer een intakegesprek met [instelling 3] afgezegd. [instelling 3] heeft de ouders daarom van de wachtlijst gehaald. Daarnaast weigeren de ouders hun toestemming te geven voor zaken die voor [minderjarige] geregeld moeten worden, zoals vaccinaties en tandartsafspraken. Verder is de afgelopen periode onvoldoende gewerkt aan de persoonlijke problematiek van de vader. De patronen zijn nog niet doorbroken en er is geen zicht op de voortgang van de vader in zijn situatie en begeleiding. De moeder toont volgens [instelling 1] weinig reflectie en kan niet omgaan met feedback. De GI ziet dat de moeder onvoldoende leerbaar is. De gecertificeerde instelling heeft nog steeds ernstige zorgen over de veiligheid en de ontwikkeling van [minderjarige] bij de moeder. De situatie is sinds de uithuisplaatsing van [minderjarige] niet wezenlijk veranderd, omdat de GI geen zicht heeft kunnen krijgen op de opvoedvaardigheden van en de opvoedsituatie bij de ouders. Daarom is de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de ouders is verweer gevoerd tegen het verzochte. De ouders zien in dat er op dít moment geen plek beschikbaar is waar de moeder samen met [minderjarige] kan verblijven. Daarom vragen zij nu niet om het verzoek af te wijzen. Zij vragen de kinderrechter echter wel om te bepalen dat de GI daadwerkelijk moet onderzoeken of een plaatsing mogelijk is wanneer wel een plek beschikbaar is. De ouders willen een kans krijgen om voor [minderjarige] te zorgen. De advocaat van ouders heeft brieven aangeleverd, waaruit blijkt dat de moeder op de wachtlijst staat bij de locatie [locatie] van [instelling 1] en bij [instelling 2] . Verder heeft de moeder naar voren gebracht dat zij momenteel niet op een passende plek verblijft, omdat hier geen kinderen mogen verblijven en zij hier ook niet kan samenwonen met de vader. Bovendien is de moeder van mening dat de intensieve begeleiding die zij hier krijgt niet noodzakelijk is. Zij heeft aangegeven dat zij slechts ambulante hulpverlening nodig heeft. Daarnaast heeft zij naar voren gebracht dat de WLZ-6 indicatie die zij heeft, niet passend is. Zij heeft bij de gedragswetenschapper van [instelling 1] een pedagogisch onderzoek aangevraagd, zodat er meer zicht komt op welke ondersteuning zij nodig heeft. De advocaat heeft benadrukt dat de moeder wel inziet dat zij hulpverlening nodig heeft, maar dat zij het belangrijk vindt dat dit passende hulpverlening is. Verder hebben de ouders aangegeven dat zij de intake-gesprekken bij [instelling 3] hebben afgezegd, omdat de GI hierbij aanwezig zou zijn. Dit heeft voor wantrouwen bij de ouders gezorgd. De ouders zijn van mening dat de GI vooringenomen is en hebben het vertrouwen in de GI verloren. Daarnaast heeft de moeder een klacht ingediend bij het moeder-kindhuis van [instelling 1] . Naar aanleiding van die klacht wordt nu een intern onderzoek gedaan.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de grond voor de ondertoezichtstelling bedoeld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding. [1]
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. In oktober 2024 is gebleken dat het moederkind-huis onvoldoende intensieve ondersteuning en begeleiding kon bieden om de veiligheid en gezondheid van [minderjarige] bij de moeder te waarborgen. Vanwege de ernstige zorgen over [minderjarige] is zij toen in een pleeggezin geplaatst. De GI heeft veel tijd gestoken in de zoektocht naar een passende plek waar de moeder met [minderjarige] , en eventueel ook met de vader, zou kunnen wonen. Deze plek is niet gevonden.
5.3.
Voordat verder wordt gezocht naar een passende plek, moet éérst worden onderzocht of terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder op een veilige wijze mogelijk is en, zo ja, onder welke voorwaarden dat kan. Om daar iets over te kunnen zeggen, is noodzakelijk dat er zicht wordt verkregen op de opvoedvaardigheden van en de opvoedsituatie bij de ouders. Het [instelling 3] -traject had hierin kunnen voorzien, maar de ouders wilden daaraan alleen op hún voorwaarden deelnemen. Zij hebben een intake gesprek voor het [instelling 3] traject drie keer afgezegd. De kinderrechter hoopt dat de ouders, ondanks hun geringe vertrouwen in de gecertificeerde instelling, zich er toch toe kunnen zetten om zicht te geven op hun opvoedvaardigheden en hun situatie. Het [instelling 3] traject is daarvoor heel geschikt. Het is daarbij logisch dat de GI bij het intake gesprek aanwezig is, omdat de GI de opdrachtgever is.
5.4.
Het is hoe dan ook belangrijk dat de ouders gaan samenwerken met de GI. De houding van de ouders, waarbij zij hun toestemming weigeren voor belangrijke zaken zoals medische afspraken, is niet in het belang van [minderjarige] . Sinds de uithuisplaatsing is er geen verandering in de situatie gekomen en zijn de zorgen over [minderjarige] onverminderd aanwezig. Een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing is daarom noodzakelijk. Gelet op de omvang van de zorgen en hetgeen nog moet worden ingezet om deze weg te nemen zal de kinderrechter het verzoek voor de verzochte duur toewijzen.
5.5.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 22 maart 2026;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 22 maart 2026;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2025 door mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M.J.W. Straatsma als griffier, en op schrift gesteld op 30 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.