ECLI:NL:RBDHA:2025:732

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
SGR 22/7928
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing omgevingsvergunning voor legalisatie uitbouw recreatiewoning

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres, een B.V., tegen de afwijzing van haar aanvraag om een omgevingsvergunning voor het legaliseren van een uitbouw bij haar recreatiewoning. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk afgewezen op 24 maart 2022, en het bezwaar hiertegen werd op 31 oktober 2022 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 19 november 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

Eiseres had de aanvraag ingediend op 4 februari 2022, maar de rechtbank oordeelt dat de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan, dat een afstand van vijf meter tussen recreatiewoningen vereist en een maximale oppervlakte van 70 m2 toestaat. De rechtbank stelt vast dat het bouwplan van eiseres niet aan deze eisen voldoet, en dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid. De rechtbank wijst erop dat het enkele tijdsverloop van twintig jaar geen bijzondere omstandigheid is die rechtvaardigt dat van handhavend optreden wordt afgezien.

Eiseres betoogt verder dat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat vergelijkbare uitbouwen op het vakantiepark wel zijn vergund. De rechtbank oordeelt echter dat de door eiseres genoemde gevallen niet vergelijkbaar zijn, en dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen objectieve rechtvaardiging is voor een andere behandeling. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, en dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7928

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 januari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. T.A.M. Drubbel),
en

het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk, verweerder

(gemachtigde: S. Verouden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een omgevingsvergunning voor het legaliseren van een uitbouw bij haar recreatiewoning.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 24 maart 2022 (het primaire besluit) afgewezen. Met het besluit van 31 oktober 2022 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres is de eigenares van de recreatiewoning op de locatie [adres] te [plaatsnaam] . Op 4 februari 2022 heeft zij een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het legaliseren van een bestaande uitbouw bij haar recreatiewoning. De aanvraag heeft betrekking op de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De aanvraag is door verweerder tevens beschouwd als een aanvraag voor het ‘gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Het bouwplan van eiseres betreft namelijk een uitbouw die direct grenst aan een andere recreatiewoning, terwijl het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’ (het bestemmingsplan) een afstand van vijf meter tussen recreatiewoningen voorschrijft. Daarnaast maakt het bouwplan van eiseres dat een recreatiewoning is ontstaan van 75 m2, terwijl het bestemmingsplan slechts een oppervlakte van 70 m2 toestaat.
2.1.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Verweerder heeft zich – samengevat weergegeven – op het standpunt gesteld dat het bouwplan van eiser in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan en dat hij geen gebruik wil maken van de afwijkingsbevoegdheid.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden die eiseres tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo.
4.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 4 februari 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
Toetsingskader
5. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’. De gronden waarop het bouwplan is voorzien hebben de bestemming ‘Recreatie’. Ook het bestemmingsplan ‘Paraplu Bestemmingsplan Parkeren en Wonen’ is van kracht.
5.1.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk geweigerd, in geval van, kort gezegd, (a) strijd met het Bouwbesluit 2012, (b) strijd met de bouwverordening (c) strijd met het bestemmingsplan, of (d) strijd met redelijke eisen van welstand.
5.2.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2o, van de Wabo kan de omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
5.3.
Verweerder heeft ter uitwerking van de afwijkingsbevoegdheid de beleidsregel ‘Beleidsregels planologische afwijkingen Noordwijk 2020’ (de beleidsregels) opgesteld.
5.4.
Ingevolge artikel 3.2.1, onder a, sub 4 van het bestemmingsplan dient de afstand tussen twee recreatiewoningen tenminste vijf meter te bedragen.
5.5.
Ingevolge artikel 3.2.1, onder a, sub 5, van het bestemmingsplan dient het grondoppervlak niet meer dan 70 m2 te bedragen.
5.6.
Vast staat en niet in geschil is dat het bouwplan van eiseres in strijd is met artikel 3.2.1, onder a, sub 4 en 5 van het bestemmingsplan.
5.7.
Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Formele beroepsgronden
6. Eiseres betoogt dat sprake is van strijd met artikel 7:7 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat geen verslag is opgemaakt van de hoorzitting bij de commissie bezwaarschriften waardoor zij niet toereikend heeft kunnen reageren. Volgens eiseres is het bestreden besluit reeds daarom onzorgvuldig voorbereid.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig is genomen. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat in het advies duidelijk is aangegeven wat tijdens de hoorzitting aan bod is gekomen. Niet is gebleken dat geen sprake is van een zakelijke weergave van de hoorzitting in het advies van de commissie bezwaarschriften.
6.2.
Voor zover eiseres betoogt dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om te reageren op een nadere reactie van verweerder naar aanleiding van de hoorzitting, leidt dit niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft toegelicht dat hij in de gelegenheid is gesteld om na de hoorzitting te reageren op gronden die eiseres tijdens de hoorzitting aanvulde. Voor zover eiseres vindt dat deze reactie van verweerder onjuist is, heeft zij dat in beroep voldoende kunnen bepleiten. Het betoog slaagt niet.
Tijdsverloop
7. Eiseres betoogt dat het bouwplan gelegaliseerd moet worden, omdat de uitbouw er reeds twintig jaar staat en legalisatie ten aanzien van vergelijkbare uitbouwen op het recreatiepark wel heeft plaatsgevonden. Volgens eiseres was mogelijk wel een omgevingsvergunning verleend als daarvoor in 2015, onder het oude bestemmingsplan, een aanvraag was ingediend.
7.1.
De rechtbank overweegt in het licht van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat het enkele tijdsverloop, ongeacht de duur ervan, geen bijzondere omstandigheid oplevert in verband waarmee van handhavend optreden dient te worden afgezien. [1] Anders dan eiseres betoogt bestaat er geen verjaringstermijn ten aanzien van illegale bouwwerken, waardoor ook na aanzienlijk tijdsverloop nog altijd een omgevingsvergunning vereist is. Verweerder is dan ook niet verplicht om een bouwwerk te vergunnen, enkel vanwege de omstandigheid dat dit er al meer dan twintig jaar staat. Verweerder moet de aanvraag beoordelen aan de hand van de weigeringsgronden van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Daarbij wordt geen rekening gehouden met tijdsverloop. Dat in 2020 een nieuw bestemmingsplan is vastgesteld, waarbij de kruimelgevallenregeling is aangepast en dat het bouwplan mogelijk onder het oude bestemmingsplan wel vergund zou zijn, leidt niet tot een ander oordeel. Het betoog slaagt niet.
Gelijkheidsbeginsel
8. Eiseres betoogt dat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat op hetzelfde vakantiepark meerdere recreatiewoningen staan waarbij een soortgelijke uitbouw wel is vergund. Eiseres heeft 38 gevallen genoemd die volgens haar vergelijkbaar zijn.
8.1.
Verweerder heeft schriftelijk en ter zitting gereageerd op de door eiseres genoemde gevallen en stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van vergelijkbare gevallen.
8.2.
Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel zijn er vereisten die voortvloeien uit vaste rechtspraak. Er dient sprake te zijn van een vergelijkbaar geval, dat ongelijk wordt behandeld, zonder dat er een objectieve rechtvaardiging bestaat voor het verschil in handelwijze.
8.3.
Een deel van de door eiseres genoemde gevallen is niet vergelijkbaar, omdat het bouwplan in die gevallen niet in strijd was met het bestemmingsplan. [2] De enkele omstandigheid dat in enkele gevallen in afwijking van de verleende omgevingsvergunning is gebouwd maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders. In het geval van nummer 12-183 is een omgevingsvergunning verleend op grond van het vertrouwensbeginsel, omdat sprake was van een toezegging van een ambtenaar. Reeds daarom is dit geen gelijk geval. Verder zijn er enkele aanbouwen gerealiseerd waarbij weliswaar niet is voldaan aan de verplichte vijf meter tussenruimte als bedoeld in artikel 3.2.1, onder a, sub 4 van het bestemmingsplan, maar wel nog een afstand van 4,75 meter of 3,89 meter is aangehouden. Daarom zijn deze aanbouwen niet aan te merken als vergelijkbare gevallen. [3] Hierbij is ook nog van belang dat een groot deel van de vergunningen is verleend in de jaren 70 op basis van andere voorschriften. [4] Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat deze gevallen nu niet meer vergund zouden worden. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres daarom redelijkerwijs geen beroep doen op deze gevallen. Verder zijn de omgevingsvergunningen voor de nummers 12-174 en 12-142 verleend vanwege een herhalingsplan. Hiermee wordt bedoeld dat in hetzelfde bouwblok al een soortgelijke uitbouw is vergund. In het bouwblok waarvan de woning van eiseres een onderdeel vormt, is geen soortgelijke, al vergunde uitbouw aanwezig. De vergunde aanbouwen van de nummers 12-174 en 12-142 zijn daarom niet aan te merken als vergelijkbare gevallen. Tot slot kan ook nummer 12-083 niet worden aangemerkt als een vergelijkbaar geval, omdat dit een hoekwoning betreft en de vergunde aanbouw dus niet grenst aan de naastgelegen woning. Dit alles leidt tot de slotsom dat geen sprake is van vergelijkbare gevallen. Het betoog slaagt niet.
Beleidsregels
9. Eiseres betoogt dat verweerder had moeten toetsen aan de hardheidsclausule van artikel 5.2 van de beleidsregels.
9.1.
Artikel 5.2 van de beleidsregels luidt als volgt:
In de Algemene Wet Bestuursrecht staat de algemeen geldende hardheidsclausule (art.4.84 Awb). Deze kan door het college toegepast worden.
Daarnaast is het college bevoegd af te wijken van deze beleidsregels indien toepassing zou leiden tot een ongewenst ruimtelijke of onredelijke situatie, die in strijd zou zijn met de doelstellingen van dit beleid, zoals het vergroten van ruimtelijke kwaliteit.
Ook kan het college medewerking verlenen als er sprake is van zwaarwegende omstandigheden.
9.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding was om de hardheidsclausule toe te passen. Het enkele tijdsverloop sedert het (zonder vergunning) realiseren van de uitbouw is geen reden om van de beleidsregels af te wijken. Verder is niet gebleken dat toepassing van de beleidsregels in dit geval leidt tot een ongewenste ruimtelijke of onredelijke situatie. Van zwaarwegende omstandigheden als bedoeld in artikel 5.2 van de beleidsregels is naar het oordeel van de rechtbank evenmin sprake. De enkele omstandigheid dat het terugbrengen van de recreatiewoning naar de oorspronkelijke staat onevenredig duur is in verhouding tot de verkoopwaarde, komt naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van eiseres, nu zij het bouwwerk heeft gerealiseerd zonder de hiervoor vereiste omgevingsvergunning. Het betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Klein, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1277.
2.Het gaat hier om de nummers 12-116, 12-304, 12-276, 12-044 en 12-020.
3.Het gaat hier om de nummers 12-119 t/m 12-126, 12-076 en 12-038.
4.Het gaat hier om de nummers 12-137 t/m 12-154.