ECLI:NL:RBDHA:2025:7303

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
C/09/676299 / KG ZA 24-1099
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verwijdering van GVM-lijst op basis van vermoedens van voortgezet crimineel handelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 februari 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een gedetineerde, aangeduid als [eiser], en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De eiser vorderde de verwijdering van zijn naam van de GVM-lijst, waarop hij was geplaatst op basis van vermoedens van voortgezet crimineel handelen vanuit detentie. De rechtbank heeft de vordering afgewezen, waarbij zij oordeelde dat de Staat in redelijkheid tot de beslissing kon komen om eiser op de GVM-lijst te plaatsen. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de criteria voor vluchtgevaar, vermoedens van crimineel handelen en het risico op liquidatie of bedreiging in detentie. De rechtbank concludeerde dat er voldoende aanwijzingen waren voor de handhaving van de GVM-status van eiser, met name op basis van zijn eerdere criminele activiteiten en de risico's die hij met zich meebracht voor de orde en veiligheid in de penitentiaire inrichting. Eiser had eerder een gevangenisstraf van vier jaar gekregen voor het medeplegen van meerdere bedreigingen, en er waren signalen dat hij vanuit detentie nog steeds betrokken was bij criminele activiteiten. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van eiser tot verwijdering of afschaling van de GVM-status niet voor toewijzing in aanmerking kwamen, en dat hij de proceskosten moest vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/676299 / KG ZA 24-1099
Vonnis in kort geding van 10 februari 2025
in de zaak van
[eiser]gedetineerd in de PI [plaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. E.A. Blok te Rotterdam,
tegen:
De Staat der Nederlanden(Ministerie van Justitie en Veiligheid) te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M. Beekes te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 9 december 2024 met producties;
- de conclusie van antwoord van de Staat met producties;
- de op 24 januari 2025 van de zijde van de Staat overgelegde productie 4;
- de op 24 januari 2025 van de zijde van [eiser] overgelegde productie 8;
- de op 27 januari 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is op 5 juni 2023 aangehouden in verband met verdenking van het plegen van strafbare feiten. Hij is gedetineerd op de Afdeling Intensief Toezicht (AIT) van de PI [plaats 2] . [eiser] is op 12 juli 2023 op de GVM-lijst met status ‘hoog’ geplaatst, op basis van de criteria:
B. (vermoedens van) Voortgezet crimineel handelen vanuit detentie;
C. (risico op) Liquidatie of bedreiging in detentie van of door de gedetineerde.
Aan de opgelegde GVM-status lag onder meer een GRIP-rapport van 8 juni 2023 ten grondslag. In dit rapport staat onder meer vermeld dat [eiser] wordt verdacht van moord/doodslag, bedreiging, zware mishandeling en bezit van vuurwapens. Verder staat vermeld dat [eiser] vermoedelijk lid is geweest van een crimineel samenwerkingsverband(hierna: CSV), waarbij hij de rol van makelaar in schietpartijen/liquidaties/bedreigingen zou hebben. Het rapport vermeldt dat er sprake is van een dreiging op het leven van [eiser] . Uit BVI-IB blijkt volgens het rapport dat in het najaar van 2022 niet nader geïdentifeerde personen pogingen hebben ondernomen om [eiser] te (laten) liquideren. Ook op de heer [naam] , die tot het criminele samenwerkingsverband van [eiser] zou behoren, is in maart 2022 een liquidatiepoging gedaan, zo vermeldt het rapport. Verder staat beschreven dat er een gevaar voor ontsnapping / vlucht bestaat; [eiser] heeft recent meerdere keren voor langere perioden in Dubai verbleven. Hij is in staat gebleken om Nederland snel te kunnen verlaten. Daarbij wordt erop gewezen dat een medeverdachte, onderdeel van het CSV van [eiser] , wordt verdacht van grootschalige drugshandel waarmee veel geld wordt gegenereerd.
2.2.
De GVM-status ‘hoog’ is op 10 januari 2024 met zes maanden verlengd. Aan de criteria B. en C. is daarbij indicatie E. toegevoegd: Ondermijning van gezag van directie en personeel in de inrichting. In het verslag van het Operationeel Overleg (hierna: OO) staat vermeld dat [eiser] meerdere rapporten heeft gekregen voor het overschrijden van zijn belminuten. Ook zou hij aan de telefoon in een buitenlandse taal en met onbegrijpelijke taal (code taal) spreken. Verder zou uit verschillende telefoongesprekken blijken dat [eiser] gebruik heeft gemaakt van een mobiele telefoon, al dan niet via een medegedetineerde. In het OO is tevens geadviseerd dat indicatie B en indicatie C van toepassing blijven, op de eerder opgevoerde gronden. Dit advies is gevolgd.
2.3.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 10 april 2024 de voorlopige hechtenis van [eiser] geschorst onder voorwaarden met ingang van 17 april 2024. De rechtbank heeft overwogen dat zij in de beslissing van 1 maart het vluchtgevaar nog als belemmering voor schorsing zag en daarom onderzoek heeft gelast naar de mogelijkheden van Elektronische Monitoring. Uit het rapport van de reclassering is gebleken dat Elektronische Monitoring mogelijk is. De rechtbank heeft overwogen dat Elektronische Monitoring in eerste instantie niet bedoeld is om vluchtgevaar te beteugelen en dat het de mogelijkheid om te vluchten ook niet kan uitsluiten, maar zij heeft hierin wel een mogelijkheid gezien om [eiser] te monitoren en het vluchtgevaar te beperken. De rechtbank heeft het verzoek om schorsing van de voorlopige hechtenis dan ook toegewezen, met een aantal voorwaarden, waaronder elektronische monitoring. Ook is als voorwaarde gesteld dat [eiser] zijn paspoort(en) en andere reisdocumenten moet inleveren en gedurende de schorsing geen nieuw reisdocument zal aanvragen en is hem een verbod opgelegd om zich op vliegvelden in Nederland te bevinden. Omdat [eiser] nog een omgezette taakstraf moest uitzitten, is de schorsing van de detentie effectief op 17 juni 2024 ingegaan. Vanwege de schorsing van zijn detentie is [eiser] op 10 juli 2024 van de GVM-lijst gehaald. Uit het verslag van het OO van 10 juli 2024 blijkt dat [eiser] bij terugkomst in detentie weer geagendeerd zou worden.
2.4.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op [eiser] op 26 augustus 2024 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar voor het medeplegen van meerdere bedreigingen. De rechtbank heeft in het vonnis over de ernst van de feiten onder meer het volgende opgenomen:
“De wijze waarop aan deze bedreigingen uitvoering is gegeven, is extreem verontrustend. De handelingen van verdachte en mededaders kunnen niet anders dan met de termen stuitend en gewetenloos worden gekenschetst. Het gebruikte vuurwapengeweld is ongekend. Er is geschoten met (oorlogs)vuurwapens, waaronder een Zastava M70 en een Ceska Zbrojovka, in een woonwijk en een stadscentrum. De kogelinslagen zijn niet alleen tot de kapperszaak beperkt gebleven, maar zijn als gevolg van het onzorgvuldig dan wel onkundig handelen van de schutter, ook een woning binnengedrongen. Het mag een wonder heten -mede gezien het tijdstip in de nacht van zaterdag op zondag en in een straat waar ook uitgaanspubliek doorheen fietst- dat er geen slachtoffers zijn gevallen. De rechtbank hoeft niet te benadrukken dat dit soort geweldsdaden de rechtsorde ernstig schokken en sterke gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaken, zeker bij de bewoners, de huurders van het pand en geadresseerden, maar ook in de samenleving in het algemeen en bij de omwonenden in het bijzonder.
De manier waarop verdachte en de medeverdachten hebben geopereerd, is zonder meer professioneel te noemen. De opdrachtgevers hebben de doelwitten uitgekozen, de wijze waarop hieraan uitvoering moest worden gegeven bepaald en besloten wanneer actie werd ondernomen. Verdachte kan als coördinator worden beschouwd. Hij heeft, door middel van een tussenpersoon, ervoor zorggedragen dat de plannen van de opdrachtgevers nader verfeitelijkt zijn en de berichten zijn doorgezonden naar uitvoerders. De uitvoerders zijn tot het daadwerkelijk vuurwapengeweld overgegaan. Er is door de betrokken personen gebruik gemaakt van SkyECC-toestellen waarmee heimelijk is gecommuniceerd. Uit de aangetroffen communicatie komt een beeld naar voren dat er koste wat kost doorgegaan moest worden met het waarmaken van de criminele voornemens. In soms weerzinwekkende berichten is -vaak in buitengewoon denigrerende bewoordingen- gesproken over hoe de beoogde doelwitten het best aangepakt zouden moeten worden. De communicatie verloopt ‘top down’ en ‘bottum up’ waardoor zowel de uitvoerders, de coördinatoren, de tussenpersoon en de opdrachtgevers direct op de hoogte zijn geraakt van de stand van zaken. Het is zorgelijk om te zien dat er geen enkel gebrek lijkt te zijn aan middelen (personen, geld en wapens) om tot deze vorm van ondermijnende criminaliteit te komen. Dit wijst op een hoog professionaliteitsgehalte. Ook de snelheid waarmee kon worden gehandeld, wijst daarop.”
[eiser] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Ook het Openbaar Ministerie is van het vonnis in hoger beroep gegaan.
2.5.
Na deze veroordeling is de schorsing van de voorlopige hechtenis van [eiser] opgeheven. Hij verblijft sinds 27 augustus 2024 weer in detentie, ditmaal in de PI [plaats 1] . Op 9 oktober 2024 is [eiser] besproken in het OO. Het OO heeft geadviseerd [eiser] op de GVM-lijst te plaatsen op grond van de criteria A, B, en C. In het verslag staat hierover het volgende vermeld:
“Betrokkene is in juli door de RB geschorst vanuit detentie. Hij stond op de GVM-lijst met profiel Hoog en indicaties B/C/E. Sinds 27 augustus jl. is betrokkene weer gedetineerd. Op betrokkene heerst een dreiging op diens eigen leven. Uit BVI-IB blijkt dat in het najaar van 2022 niet nader geïdentificeerde personen daadwerkelijke pogingen hebben ondernomen om betrokkene te (laten) liquideren. In verband met deze levensdreiging heeft hij geruime tijd in Dubai verbleven. (C)
Betrokkene heeft recent meerdere keren voor langere perioden in Dubai verbleven. Hij is in staat gebleken om Nederland snel te kunnen verlaten. (A)
Betrokkene wordt in staat geacht beïnvloeding op [naam] te kunnen uitoefenen vanuit detentie middels telefonie en bezoekers. Ook beïnvloeding van aangever en getuigen, waarvan de namen in het dossier zijn opgenomen, worden voorstelbaar geacht. (B)
Beoordeling: verlengen hoog (A/B/C)
Vervolgens is de GVM-status van [eiser] verlengd op basis van de indicaties A, B en C.
2.6.
Door de directeur van de PI [plaats 1] zijn op 15 oktober 2024 toezichtmaatregelen voor [eiser] opgelegd. Deze maatregelen hebben onder meer betrekking op contact met de buitenwereld, inspecties en arbeid. [eiser] heeft beklag ingesteld tegen deze maatregelen. Hij heeft toegelicht dat de maatregelen in zijn ogen veel te verstrekkend zijn en hem ten onrechte zijn opgelegd. De maatregelen zijn volgens hem niet noodzakelijk en daarmee disproportioneel.
2.7.
Op 24 januari 2025 is er weer een GRIP-rapport over [eiser] uitgebracht. Hierin is informatie over reisbewegingen en informatie uit telefoongesprekken van [eiser] gedeeld. Uit de verstrekte informatie en bijlage volgt dat [eiser] `in de periode van december 2019 tot januari 2023 11 keer een vlucht heeft geboekt waarbij onder andere naar Dubai is gereisd. Ook is een samenvatting van een telefoongesprek van 5 augustus 2023 met zijn moeder overgelegd waarin [eiser] zou zeggen dat
“als hij 14 september er uit komt, hij 16 september in Su(Suriname)
zal zijn”. Uit een transcriptie van 12 augustus 2023 volgt dat [eiser] het volgende zegt:
“Mama ik zegt je gewoon eerlijk als dat zo kan met die taakstraf euhm kijken dat ik kan vliegen toch. (…) Ik ga je niet teleurstellen ik ben direct weg ma.”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,:
I. de Staat te veroordelen om primair [eiser] van de GVM-lijst te doen verwijderen, subsidiair de plaatsing op de GVM-lijst te doen wijzigen van categorie ‘hoog’ naar ‘verhoogd’ en daarvan melding te maken bij de directeur van de PI, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat de Staat hiermee in gebreke blijft, vermeerderd met de wettelijke rente;
II. de Staat te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan.
Het besluit van de selectiefunctionaris (hierna: SF) om [eiser] op de GVM-lijst te plaatsen is onrechtmatig. In redelijkheid kon niet tot het oordeel gekomen worden dat sprake is van A) vluchtgevaar, B) vermoedens van voortgezet crimineel handelen en/of C) een liquidatierisico of bedreiging in detentie.
Dat geen sprake is van vluchtgevaar volgt wel uit het gegeven dat [eiser] recent geschorst is geweest uit de voorlopige hechtenis en toen niet is gevlucht. [eiser] heeft zich toen ook aan alle voorwaarden gehouden. Tijdens die periode is ook niet gebleken van liquidatiegevaar en crimineel handelen. Dat [eiser] in staat zou zijn om Nederland snel te verlaten, is een algemeen en geen concreet argument. Vrijwel iedereen kan dat doen en dat biedt geen concrete indicatie van vluchtgevaar. Verder geldt dat [eiser] slechts een korte gevangenisstraf heeft gekregen, zodat hij hoogstwaarschijnlijk al binnen anderhalf jaar in vrijheid zal worden gesteld. Gelet op die korte resterende tijd heeft [eiser] ook geen aanleiding om te vluchten. De oorspronkelijke verdenking kan niet dienen als rechtvaardiging voor de huidige plaatsing op de GVM-lijst met status hoog.
Er is geen sprake van actuele, betrouwbare en concrete informatie op basis waarvan vermoedens van voortgezet crimineel handelen kan worden aangenomen. Een telefoongesprek over een rip ‘buiten’, tijdens zijn verblijf in de AIT in de PI [plaats 2] , valt niet binnen de definitie van ‘voortgezet crimineel handelen tijdens detentie’ zoals geformuleerd in de Circulaire Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico van 8 juli 2021 (hierna: de Circulaire).
Het liquidatiegevaar zoals genoemd in het GRIP-rapport van 2023 dateert inmiddels van meer dan twee jaar geleden en is dus niet recent en actueel. [eiser] heeft zich tijdens zijn schorsing vrijelijk bewogen zonder dat sprake was van incidenten. Hij heeft toen ook gewerkt, is op diverse plaatsen geweest en heeft dat via socials te kennen gegeven. Er heeft zich geen voorval of probleem voorgedaan. Ook is [eiser] met gewoon vervoer naar de rechtbank vervoerd en verbleef hij in detentie op een inkomstenafdeling in een dubbelcel.
[eiser] heeft tot slot aangevoerd dat een wijziging van de categorie ‘hoog’ naar ‘verhoogd’ de directeur van de PI ruimte zou bieden om de hem beperkende toezichtmaatregelen af te schalen. [eiser] stelt dat hij door de status ‘hoog’ ernstig wordt beperkt in zijn contacten met familie, en dan met name zijn moeder, dochter en zuster en met zijn vriendin en daarom een spoedeisend belang heeft bij opheffing dan wel afschaling van de GVM-status.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
In deze procedure gaat het niet om de vraag of de door de directeur opgelegde toezichtmaatregelen rechtmatig zijn. Daartegen staat beklag en beroep open bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). Dat is ook niet in geschil. [eiser] heeft die route ook genomen, door het instellen van beklag tegen de opgelegde maatregelen. De vorderingen van [eiser] zijn erop gericht dat de voorzieningenrechter zich uitspreekt over de rechtmatigheid van de beslissing van de SF om [eiser] te plaatsen op de GVM-lijst met de status ‘hoog’, op basis van de indicaties A (risico op ontvluchting en/of bevrijding van buitenaf), B (vermoedens van voortgezet crimineel handelen vanuit detentie) en C. (risico op liquidatie of bedreiging in detentie van of door de gedetineerde).
4.2.
In de Circulaire Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico van 8 juli 20211 (hierna: de Circulaire) is onder meer het volgende bepaald. De SF besluit, namens de Minister van Justitie en Veiligheid, of een gedetineerde op de GVM-lijst wordt geplaatst, en zo ja, in welke categorie (extreem, hoog of verhoogd). Dit besluit wordt genomen nadat de gedetineerde is besproken in het Operationeel Overleg (hierna: OO), een landelijk samenwerkingsverband van de bij het gevangeniswezen betrokken partijen, onder wie de SF, een directeur van een Penitentiaire Inrichting (PI), een operationeel specialist van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP), en vertegenwoordigers van het OM. Het OO maakt een risico-inschatting van de gedetineerde en adviseert daarover. Voor gedetineerden in de categorie ‘hoog’ én ‘verhoogd’ geldt dat zij een dusdanige dreiging vormen voor de orde en veiligheid in de PI en/of samenleving dat zij in het OO gemonitord moeten worden. Voor gedetineerden in de categorie ‘hoog’ geldt daarnaast dat zij alleen in een zogeheten ‘GVM-hoog PI’ geplaatst kunnen worden (hoger beveiligingsniveau). Dat geldt niet voor gedetineerden in de categorie ‘verhoogd’: zij kunnen worden geplaatst in elke PI, met een normaal beveiligingsniveau. Als de SF heeft besloten tot plaatsing van een gedetineerde op de GVM-lijst stelt de directeur van de PI deze gedetineerde daarvan op de hoogte. De directeur besluit daarnaast zelfstandig of aan de gedetineerde toezichtmaatregelen worden opgelegd (zoals bijvoorbeeld bezoek onder toezicht).
4.3.
Bij de beoordeling van de beslissing van de SF moet de voorzieningenrechter zich terughoudend opstellen, omdat de SF een grote beoordelingsruimte heeft. Kernvraag is of de SF in redelijkheid tot genoemde beslissing heeft kunnen komen. Hierna zal per criterium worden beoordeeld of de SF in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst te handhaven.
Voldaan aan criterium A. (vluchtgevaar)?
4.4.
Wat in elk geval vaststaat is het volgende. De inschatting van het vlucht-/ontsnappingsgevaar (criterium A) van [eiser] is gebaseerd op:
de vele reisbewegingen van [eiser] in de afgelopen jaren:
“Betrokkene heeft recent meerdere keren voor langere perioden in Dubai verbleven. Hij is in staat gebleken om Nederland snel te kunnen verlaten.”
een tweetal telefoongesprekken van [eiser] (op 5 augustus 2023 en 12 augustus 2023);
de strafrechtelijke veroordeling van 26 augustus 2024, waarbij [eiser] is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar;
e omstandigheid dat het crimineel samenwerkingsverband waartoe [eiser] behoort (of zou behoren) over veel geld beschikt om een ontvluchting te organiseren.
4.5.
Een belangrijke factor voor de Staat voor het aannemen van vluchtgevaar van [eiser] is het gemak waarmee [eiser] in staat is (snel) verre reizen te maken, en de omstandigheid dat hij deze in het verleden ook veel heeft gemaakt. De mogelijkheid voor deze reizen zou [eiser] hebben omdat hij tot een crimineel samenwerkingsverband behoort dat over veel geld beschikt. [eiser] heeft echter aangevoerd dat zijn aangehaalde reishistorie een algemene omstandigheid is, die geen concrete indicatie voor vluchtgevaar met zich brengt. Daarin kan [eiser] naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden gevolgd. Zonder nadere toelichting, moet het ervoor worden gehouden dat elke gedetineerde die over geld beschikt – of dat nu ter beschikking wordt gesteld door een crimineel samenwerkingsverband of niet – in algemene zin in staat moet worden geacht Nederland snel te verlaten om uit te reizen naar Dubai of een ander buitenland. Dit gegeven op zichzelf vormt geen aanwijzing voor het aannemen van daadwerkelijk gevaar dat [eiser] zou willen vluchten. Dat personen met wie [eiser] voor zijn detentie strafbare feiten heeft gepleegd het voornemen hebben om een ontvluchting voor hem te faciliteren, heeft de Staat verder niet concreet gemaakt. De enkele omstandigheid dat twee medeverdachten van [eiser] nog vrij rond lopen en daartoe dus in staat moeten worden geacht, is daarvoor onvoldoende. Ook de omstandigheid dat [eiser] is veroordeeld tot een meerjarige gevangenisstraf, zodat er voor hem meer op het spel zou staan, is een algemene omstandigheid die voor vele gedetineerden zal gelden, maar die onvoldoende is, ook in samenhang bekeken met de eerder besproken algemene omstandigheden, voor het aannemen van vluchtgevaar. Tot slot geldt dat ook uit de twee aangehaalde telefoongesprekken niet afgeleid kan worden dat [eiser] plannen heeft om uit de gevangenis te vluchten. [eiser] lijkt in deze gesprekken wel te zeggen dat zodra hij uit detentie is, hij weg zal zijn: op 5 augustus 2023 zou [eiser] hebben gezegd dat als hij op 14 september er uit komt, hij op 16 september in Suriname zal zijn, en op 12 augustus 2023 zou hij gezegd hebben dat als het “zo kan met die taakstraf”, dat hij dan kan vliegen. De conclusie dat [eiser] daarmee plannen heeft om uit de gevangenis te vluchten, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden getrokken. In dat verband wordt ook waarde gehecht aan de omstandigheid dat [eiser] per 17 juni 2024 uit detentie is geschorst – weliswaar onder strenge voorwaarden die vluchtgevaar beperken – en hij zich toen aan de voorwaarden heeft gehouden. Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de SF niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot het oordeel dat is voldaan aan criterium A.
Voldaan aan criterium B. (vermoedens van voortgezet crimineel handelen)?
4.6.
De Circulaire definieert voortgezet crimineel handelen tijdens detentie als het opzettelijk doorgaan met het plegen of organiseren van strafbare feiten of voorbereidingshandelingen door personen die gedetineerd zijn, al dan niet middels actief of passief inschakelen van tussenpersonen. Het gaat om feiten of handelingen die direct en/of indirect gevolgen hebben buiten de penitentiaire inrichting. De inschatting van de vermoedens van voortgezet crimineel handelen vanuit detentie van [eiser] is gebaseerd op:
een telefoongesprek van [eiser] tijdens zijn detentie op de AIT in de PI [plaats 2] over een rip ‘buiten’, waarbij [eiser] tips en adviezen zou hebben gegeven;
de omstandigheid dat [eiser] het strafproces zou kunnen beïnvloeden (hetgeen valt onder de definitie van voortgezet crimineel handelen (artikel 1, onder o, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden). [eiser] zou invloed kunnen uitoefenen op [naam] , die medeverdachte is van de strafbare feiten waarvoor [eiser] strafrechtelijk is veroordeeld, en die vermoedelijk lid zou zijn van dezelfde criminele organisatie als [eiser] .
4.7.
Voor het wat betreft de onder b. genoemde omstandigheid geldt dat het om een algemene zorg gaat dat [eiser] in staat wordt geacht vanuit detentie [naam] of aangever en getuigen in zijn strafzaak te beïnvloeden. Van actuele en concrete meldingen of signalen dat [eiser] daar voornemens toe heeft, is niet gebleken. In feite kan de algemeen geuite zorg van de Staat betrekking hebben op iedere gedetineerde die in afwachting is van de behandeling van een hoger beroep in een strafzaak met getuigen en/of aangevers. Daar komt bij dat niet gebleken is dat [eiser] , tijdens zijn schorsing van detentie, pogingen tot beïnvloeding van [naam] of anderen zou hebben ondernomen. Dat de situatie op dit punt nu, voorafgaand aan de behandeling van zijn hoger beroep, significant anders zou zijn, is niet aannemelijk gemaakt. In de onder b. aangehaalde omstandigheid kan geen rechtvaardiging worden gevonden voor de plaatsing op de GVM-lijst (hoog).
4.8.
Anders dan [eiser] heeft bepleit, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de onder a. genoemde omstandigheid wél kan dienen ter onderbouwing van het vermoeden van voortgezet crimineel handelen. De Staat heeft aangevoerd dat [eiser] tijdens zijn eerdere detentie (in 2023) telefonisch op de hoogte is gesteld dat er ‘buiten’ een rip was gepleegd, waarbij een nauw contact van [eiser] betrokken was en verder dat hij is ingelicht over een schietpartij. Uit de schriftelijke mededeling van de directeur van de PI [plaats 1] (oplegging aanvullende toezichtmaatregelen) aan [eiser] is hierover het volgende opgenomen:
“In een eerdere detentie verbleef u op een Afdeling Intensief Toezicht te PI [plaats 2] . Hier is gebleken dat u telefonisch op de hoogte bent gesteld dat er ‘buiten’ een rip was gepleegd waarbij een nauw contact van u betrokken was. U heeft vervolgens telefonisch tips en adviezen gegeven. Zo heeft u geadviseerd om de auto die ten behoeve van deze ripdeal is gebruikt te verbranden of verkocht moet worden en heeft u geadviseerd over wie er hierin zou moeten bemiddelen. Ook werd u op de hoogte gesteld van een schietpartij welke had plaatsgevonden (met slachtoffer). Hierbij werd aan u ook de naam van de schutter verteld. Kennelijk heeft u vanuit de Afdeling Intensief Toezicht tijdens uw detentie diepgewortelde contacten in het criminele milieu gehad.”
4.9.
Deze door de Staat aangehaalde omstandigheden zijn dermate specifiek, dat de voorzieningenrechter voorbijgaat aan hetgeen [eiser] hierover heeft aangevoerd. Volgens [eiser] zou hij telefonisch op de hoogte zijn gesteld dat er ‘buiten’ “iets” zou hebben plaatsgevonden. Het zou gaan om een uit de hand gelopen ruzie tussen een gezamenlijke bekende en zijn vriendin en het zou niets van doen hebben gehad met gebeurtenissen in een crimineel milieu. Deze opgeworpen algemeenheden verhouden zich echter niet met de zeer specifieke details zoals deze volgen uit het verslag van de directeur van de PI [plaats 1] . De voorzieningenrechter gaat dan ook voorbij aan hetgeen [eiser] hierover heeft aangevoerd. Ter zitting heeft [eiser] daarbij verder ook niet betwist dat hij geadviseerd heeft na een ripdeal. Dat [eiser] over de ripdeal en de schietpartij is geïnformeerd, en dat hij verregaande instructies heeft gegeven, maakt verder niet alleen duidelijk dat hij ook tijdens zijn detentie nog nauwe contacten in een gewelddadig crimineel milieu heeft, maar dat hij ook aangehaakt is gebleven door zich er actief mee te bemoeien. Deze feiten dateren daarbij van niet langer dan ongeveer anderhalf jaar geleden, en zijn daarmee nog betrekkelijk recent en actueel. Op grond daarvan in combinatie met de strafrechtelijke veroordeling van [eiser] op 26 augustus 2024 ter zake van het medeplegen van meerdere uiterst gewelddadige bedreigingen, heeft de SF in redelijkheid tot handhaving van de B-grond kunnen komen.
4.10.
Omdat alleen al de B-grond de beslissing om [eiser] op de GVM-lijst (categorie hoog) te plaatsen kan dragen, geldt dat de vorderingen van [eiser] tot verwijdering dan wel afschaling van de GVM-lijst niet voor toewijzing in aanmerking komen. De vorderingen zullen worden afgewezen. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter met betrekking tot de C-grond nog het volgende.
Voldaan aan criterium C. (risico op liquidatie of bedreiging in detentie van of door de gedetineerde)?
4.11.
De inschatting van het risico op liquidatie (criterium C) van [eiser] is gebaseerd op:
de BVI-IB (Basisvoorziening Informatie-Integrale Bevraging) waaruit zou blijken dat in het jaar 2022 niet nader geïdentificeerde personen daadwerkelijke pogingen hebben ondernomen om [eiser] te (laten liquideren);
de omstandigheid dat ook medeverdachte [naam] doelwit is geweest van een liquidatiepoging;
de omstandigheid dat geen reden is om aan te nemen dat de liquidatiepoging niet meer actueel zou zijn;
e omstandigheid dat de strafrechtelijke veroordeling van [eiser] bevestiging kan hebben opgeleverd van feiten die mogelijk ook aanleiding waren voor liquidatiedreiging.
4.12.
De C-grond is aan de GVM-status van [eiser] ten grondslag is gelegd omdat er een dreiging op zijn leven zou rusten, en dus niet omdat [eiser] het voorzien zou hebben op het leven van medegedetineerden. Het risico dat [eiser] in detentie zou worden geliquideerd is onderbouwd met GRIP-informatie uit het najaar van 2022. Niet nader geïdentificeerde personen zouden pogingen hebben ondernomen om hem te laten liquideren. Verder zou [naam] , medeverdachte van [eiser] , het doelwit zijn geweest van een liquidatiepoging. De aangevoerde dreiging op het leven van [eiser] vindt op zichzelf genomen wel grond in concrete omstandigheden, te weten de genoemde pogingen tot liquidatie, maar over de achtergrond van deze dreigingen en de hoek waaruit deze komen, is niet meer bekend (gemaakt). De dreigingen dateren daarbij alweer van geruime tijd geleden. Dat deze nog actueel zouden zijn, is niet met nader aangevoerde incidenten of signalen onderbouwd. Hoewel de Staat terecht naar voren heeft gebracht dat het enkele verloop van tijd niet zonder meer maakt dat een liquidatiedreiging verdwijnt, geldt dat onder de gegeven omstandigheden actuelere signalen aanwezig hadden moeten zijn voor handhaving van de C-grond. Daarvoor is allereerst van belang dat [eiser] vanaf 17 juni 2024, weliswaar voor korte tijd, uit detentie is geschorst. Dat zich toen incidenten hebben voorgedaan, is niet gebleken. Verder heeft [eiser] onweersproken aangevoerd dat hij vanaf zijn hervatte detentie vanaf 27 augustus 2024 op een inkomstenafdeling in een dubbelcel is geplaatst, en op een reguliere afdeling verblijft zonder aanvullende beveiligingsmaatregelen. Daarbij zou hij dagelijks contact hebben met een tiental medegedetineerden die niet op de GVM-lijst staan. Tegen deze achtergrond had meer concrete informatie aangevoerd moeten worden ter onderbouwing van het liquidatierisico in detentie. De omstandigheid dat de strafrechtelijke veroordeling van [eiser] een bevestiging kan hebben opgeleverd van feiten die mogelijk ook aanleiding waren voor liquidatiedreiging, kan daarvoor ook niet dienen. Dit betreft een theoretische invulling, die niet onderbouwt dat sprake is van een concrete dreiging. Op grond van het voorgaande geldt dat de SF op basis van de beschikbare informatie niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot het oordeel dat aan criterium C is voldaan.
Resumerend
4.13.
Het voorgaande brengt mee dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
Proceskosten
4.14.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Staat worden begroot op:
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.973,00
4.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van de Staat van € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt [eiser] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4.
verklaart dit vonnis voor zover het betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2025.
ddg