ECLI:NL:RBDHA:2025:7294

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
C/09/680208 / KG ZA 25-132 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van gijzeling wegens detentieongeschiktheid van eiser met hoge bloeddruk

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 3 april 2025 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de eiser, verblijvende in een penitentiaire inrichting, verzocht om schorsing van zijn gijzeling. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. de Koning, stelde dat hij detentieongeschikt was vanwege zijn hoge bloeddruk en de daarmee samenhangende gezondheidsrisico's. De gedaagde, De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Beekes, betwistte de detentieongeschiktheid van de eiser. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gezondheidssituatie van de eiser zorgelijk is en dat er een verhoogd risico op gezondheidsschade bestaat door de detentie. De medisch adviseur van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) heeft in een aanvullend advies aangegeven dat de hoge bloeddruk van de eiser niet onder controle is te krijgen en dat er risico's zijn op ernstige complicaties. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de eiser niet in staat is om de benodigde zorg te ontvangen in detentie en dat de gijzeling niet voortgezet mag worden. De Staat is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten van de eiser vergoeden. De voorzieningenrechter heeft de gijzeling van de eiser met onmiddellijke ingang geschorst, met de voorwaarde dat de eiser binnen een maand een dagvaarding in de bodemprocedure indient.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/680208 / KG ZA 25-132
Vonnis in kort geding van 3 april 2025
in de zaak van
[eiser]verblijvende in de PI [inrichting] ( [zorgafdeling] ),
eiser,
advocaat mr. J. de Koning te Amsterdam,
tegen:
De Staat der Nederlanden(Ministerie van Justitie en Veiligheid) te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M. Beekes te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 maart 2025, met de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- het bericht van 21 maart 2025 van de zijde van [eiser] waarin onder meer om voortzetting van de procedure is verzocht, met daarbij de producties 47 tot en met 49;
- het bericht van 21 maart 2025 van de zijde van de Staat, met daarbij een aanvullende productie 6;
- het bericht van 24 maart 2025 namens de voorzieningenrechter dat voortzetting van de procedure zal plaatsvinden op 1 april 2025;
- de op 27 maart 2025 van de zijde van [eiser] overgelegde aanvullende producties 50 tot en met 65;
- de op 28 maart 2025 van de zijde van [eiser] overgelegde aanvullende producties 66 en 67;
- de op 31 maart 2025 van de zijde van [eiser] overgelegde aanvullende producties 68 tot en met 71;
- de op 1 april 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Aan het slot van de zitting van 1 april 2025 heeft de voorzieningenrechter de procedure aangehouden tot 3 april 2025 met het oog op een te bereiken minnelijke regeling tussen partijen, en bepaalt dat bij gebreke daarvan op 3 april 2025 vonnis gewezen zal worden. Op 2 april 2025 heeft de Staat de voorzieningenrechter bericht dat er geen regeling is bereikt. Op 2 april 2025 is van de zijde van [eiser] gereageerd op het bericht van de Staat. Op 3 april 2025 heeft voorzieningenrechter door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking, die is vastgesteld op 16 april 2025.

2.Aanvullende feiten

2.1.
In het tussenvonnis van 12 maart 2025 heeft de voorzieningenrechter een aantal feiten genoemd waarvan ook bij de verdere beoordeling wordt uitgegaan, voor zover uit het hierna volgende niet anders blijkt. In de beslissing van het tussenvonnis heeft de voorzieningenrechter de Staat (de medisch adviseur van DJI) onder meer gelast om uiterlijk binnen één week een aanvullend advies uit te brengen met betrekking tot de detentie(on)geschiktheid van [eiser] .
2.2.
Op 19 maart 2025 heeft de medisch adviseur van DJI een aanvullend advies over de detentie(on)geschiktheid van [eiser] uitgebracht. In het advies staat onder meer het volgende opgenomen:
“(…) Bij de beoordeling van detentie(on)geschiktheid wordt de vraag beantwoord of de benodigde zorg in of vanuit detentie geleverd kan worden en of er onevenredige schade door detentie opgetreden is of te verwachten valt. Deze beoordeling vindt plaats o.b.v. schriftelijke informatie van behandela(a)r(en).
(…)
Advies
Ik kan u helaas niet van een sluitend advies voorzien omdat ik de vraag, of eronevenredige
schadedoor
de detentie te verwachten is, niet kan beantwoorden.
Het is voor mij onmogelijk gebleken om te beoordelen welk aandeel de stress van de detentie en welk aandeel betrokkene zelf heeft in het niet onder controle kunnen brengen van de bloeddruk. Het is niet uitgesloten dat, indien betrokkene alle aangeboden extra behandelopties zou omarmen de bloeddruk wel op een acceptabel niveau zou kunnen komen.
(…)
In de onderbouwing van mijn advies richt ik mij alleen op de hart-vaatproblematiek. Voor de andere chronische aandoeningen kan de zorg in en/of vanuit detentie geleverd worden en is er geen gezondheidsschade door detentie te verwachten. De belangrijkste hart-vaatproblemen zijn een verhoogde bloeddruk, een verwijding in de lichaamsslagader (aorta) dicht bij het hart en twee vernauwde hartvaten. Om verdere verslechtering van de bloedvaten te voorkomen wordt ernaar gestreefd de systolische bloeddruk onder een bepaalde waarde te houden. De belangrijkste gezondheidsrisico’s van een langdurig verhoogde bloeddruk bij betrokkene zijn i) toename van de verwijding in de aorta met het risico dat het vat scheurt, ii) bloedingen in combinatie met de bloed verdunnende medicatie die betrokkene slikt en iii) schade aan organen (nieren, ogen, hart).
Bloeddruk en medicatie
Betrokkene gebruikte voor zijn detentie twee verschillende bloeddrukverlagende tabletten waarvan één tablet een combinatiepreparaat is van drie middelen. Met die medicatie was de bloeddruk buiten detentie goed gereguleerd en onder de streefwaarde.
Stress heeft bij betrokkene een zeer grote invloed op de bloeddruk en direct bij aanvang van de detentie op 8-1-2025, begint de bloeddruk op te lopen. In PI [plaats] worden op advies van dr. [naam 1] daarom twee bloeddrukverlagende middelen toegevoegd. Dr. [naam 1] adviseert ook een kalmerend middel maar deze medicatie weigert betrokkene. De bloeddruk daalt met de aanvullende medicatie echter niet en dr. [naam 1] adviseert ophoging van de dosering van de laatste twee toegevoegde middelen maar dit weigert betrokkene ook. Twee weken later schrijft dr. [naam 1] een derde extra middel voor en adviseert zij één van de laatst voorgeschreven middelen te stoppen.
Vanwege de fors verhoogde bloeddruk wordt betrokkene op 19-2-2025 overgeplaatst naar het [zorgafdeling] ter observatie en beoordeling of er nog aanvullende behandelopties bestaan. Bij overplaatsing naar het [zorgafdeling] gebruikt betrokkene vier bloeddrukverlagende middelen: twee middelen welke hij reeds gebruikte voor detentie en twee toegevoegd in detentie. De medicatie wordt in het [zorgafdeling] onder toezicht ingenomen maar er wordt niet gecontroleerd of de medicatie daadwerkelijk wordt doorgeslikt.
In het [zorgafdeling] heeft betrokkene een zoutloos dieet en psychologische ondersteuning aangeboden gekregen. Betrokkene heeft aangegeven hier geen gebruik van te willen maken. Er is in het [zorgafdeling] geen rustgevende medicatie meer aangeboden.
Betrokkene is aangemeld bij de sport en kan 2x per week sporten. De verwachting is dat de genoemde aanvullende opties, indien geïmplementeerd, een beperkte bijdrage zullen leveren aan de verlaging van de bloeddruk.
In het [zorgafdeling] wordt 3x per dag de bloeddruk gemeten. Het komt regelmatig voor dat deze extreem hoog is. Door dr. [naam 1] wordt vervolgens nog een extra middel geadviseerd dat de hartslag vertraagt maar weinig effect heeft op de bloeddruk. Het middel is vooral bedoeld om het hart en de aorta te sparen. Betrokkene heeft vanwege negatieve ervaringen met het middel deze medicatie tot nu toe niet willen slikken. Dr, [naam 1] is ervan overtuigd dat de verhoogde bloeddruk het gevolg is van het verhoogde stressniveau bij betrokkene door de detentie.
Het is opvallend dat met de toevoeging van de twee aanvullende middelen, die betrokkene wel accepteert, de bloeddruk in het geheel niet daalt en er worden regelmatig extreem hoge bloeddrukken gemeten waaraan gezondheidsrisico’s verbonden zijn. Betrokkene geeft aan geen ophoging van de dosering van de aanvullende middelen te accepteren en ook niet de laatste door dr. [naam 1] voorgeschreven medicatie of andere aanvullende medicatie te willen slikken.
Betrokkene vertelt op 20-2-2025 aan de arts na het meten van een verhoogde bloeddruk van 200 mmHg dat hij alleen een hoge bloeddruk heeft in detentie en zich geen zorgen maakt omdat hij geen klachten heeft en zal aangegeven wanneer dat wel het geval is. Hij zegt de risico’s van het niet slikken te begrijpen, zijn lichaam goed te kennen en zelf te weten wat voor medicatie hij wel en niet nodig heeft. Hij geeft aan deze risico’s zelf af te wegen.
Gezondheidsrisico’s door hoge bloeddruk
Een hoge bloeddruk is in combinatie met een verhoogd cholesterol, hetgeen bij betrokkene het geval is, schadelijk voor alle bloedvaten in het lichaam inclusief de reeds vernauwde bloedvaten in het hart.
De verhoogde bloeddruk geeft in combinatie met de bloed verdunnende medicatie die betrokkene gebruikt, een (fors) verhoogde kans op bloedingen, in het bijzonder op een hersenbloeding.
Een zeer hoge bloeddruk (>200 mm Hg) kan ook tot een crisissituatie leiden waarbij directe schade aan organen kan ontstaan.
Onder een voortdurend verhoogde bloeddruk kan de verwijding in de aorta groeien waarmee het risico op een scheur in de aorta toeneemt. De overlevingskans is bij een scheur in de aorta klein. De laatste jaren is de verwijding in de aorta met een goed gereguleerde bloeddruk stabiel gebleven.
Conclusie
Het is gedurende de detentie niet gelukt de bloeddruk onder controle te krijgen en er worden regelmatig gevaarlijk hoge bloeddrukken gemeten welke tot gezondheidsschade leiden. Het is niet uitgesloten dat, indien betrokkene alle aangeboden extra behandelopties zoals het ophogen van de dosering van de bloeddrukverlagende medicatie, aanvullende medicatie en dieet zou accepteren, de bloeddruk wel op een acceptabel niveau zou kunnen komen.
De benodigde zorg in de vorm van medicatie, dieet, hulpmiddelen, onderzoeken en behandelingen door specialisten, kunnen in en/of vanuit detentie geleverd worden. De vraag, of eronevenredige schade door
de detentie te verwachten is, kan ik niet beantwoorden omdat het voor mij onmogelijk is gebleken te beoordelen welk aandeel de stress van de detentie en welk aandeel betrokkene zelf heeft in het niet onder controle kunnen brengen van de bloeddruk.
(…)”
2.3.
Op 21 maart 2025 is [eiser] opgenomen in het AUMC in verband met een hypertensief spoedgeval. In het AUMC zijn de bloeddrukken van [eiser] weer gedaald. Op 23 maart 2025 is hij weer teruggebracht naar het [zorgafdeling] . Daar werden bloeddrukken gemeten van op 24 maart 2025 198/94, op 25 maart 2025 202/104, op 26 maart 2025 183/109, op 27 maart 2025 200/99, op 28 maart 2025 links 203/98 en rechts 216/109, op 29 maart 2025 194/109 en op zondag 30 maart 2025 onder meer 221/107, 244/114 (rechts) en 231/101 (links). De hoogte van de bloeddruk van [eiser] over de tijdspanne medio januari 2025 tot en met 28 maart 2025 volgt uit de door [eiser] als productie 67 overgelegde grafiek.

3.De verdere beoordeling van het geschil

3.1.
[eiser] heeft aan zijn vorderingen tot schorsing van de gijzeling ten grondslag gelegd dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt door in weerwil van zijn detentieongeschiktheid, de gijzeling te laten voortduren. In een eerder stadium heeft [eiser] al verzocht om strafonderbreking, maar dat verzoek is door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. In het beroep dat [eiser] daartegen bij de bij de Raad voor Strafrechtstoepassing & Jeugdbescherming (RSJ) heeft ingesteld, is hij onlangs niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter is dan ook bevoegd om in deze procedure te oordelen, nu niet gebleken is van een voor [eiser] openstaande met voldoende waarborgen omklede rechtsgang waarin – gelet op het spoedeisend karakter van de zaak – tijdig een beslissing over beëindiging of schorsing van de gijzeling wegens detentieongeschiktheid kan worden verkregen..
3.2.
In het tussenvonnis heeft de voorzieningenrechter al overwogen dat als [eiser] detentieongeschikt zou zijn, omdat de voor hem benodigde zorg niet in of vanuit detentie kan worden geleverd en of detentie naar verwachting zal resulteren in onevenredige gezondheidsschade, de gijzeling niet voortgezet mag worden. De vraag of een gedetineerde detentieongeschikt is, moet worden beantwoord op medisch-inhoudelijke gronden. Voor dat oordeel is de – onafhankelijke – medisch adviseur van DJI de aangewezen instantie.
3.3.
Dat de gezondheidssituatie van [eiser] , meer specifiek de hoge bloeddruk waarmee hij te kampen heeft, zorgelijk is en tot gezondheidsschade kan leiden is tussen partijen niet (langer) in geschil. De medisch adviseur heeft in haar aanvullend advies uiteengezet dat een hoge bloeddruk in combinatie met een verhoogd cholesterol, zoals bij [eiser] , schadelijk is voor alle bloedvaten in het lichaam. De verhoogde bloeddruk in combinatie met de bloedverdunnende medicatie die [eiser] gebruikt, geeft daarbij een (fors) verhoogde kans op bloedingen, in het bijzonder op een hersenbloeding. Ook het risico op een scheur in de aorta neemt toe onder een voortdurend verhoogde bloeddruk. Ter zitting heeft ook de heer [naam 3] , die vanuit het [zorgafdeling] eindverantwoordelijk is voor het medisch beleid, te kennen gegeven dat niet betwist wordt dat de hoogte van de bloeddruk van [eiser] extreem en onverminderd torenhoog is, en in het hier en nu tot problemen kan leiden. Dat de situatie zorgelijk is, zo heeft hij toegelicht, daar zijn partijen het al maanden over eens. De medisch adviseur heeft daarbij ook geconcludeerd dat het gedurende de detentie niet gelukt is om de bloeddruk van [eiser] onder controle te krijgen. Zij tekent daarbij echter aan dat het niet uitgesloten is dat als [eiser] alle aangeboden extra behandelopties, zoals het ophogen van de dosering van de bloeddrukverlagende medicatie, aanvullende medicatie en dieet zou accepteren, de bloeddruk wel op een acceptabel niveau zou kunnen komen. De vraag of er onevenredige schade door detentie te verwachten is, heeft de medisch adviseur niet kunnen beantwoorden omdat het voor haar onmogelijk is gebleken te beoordelen welk aandeel de stress van de detentie en welk aandeel [eiser] zelf heeft in het niet onder controle kunnen brengen van de bloeddruk. Daarmee ligt nu in de kern nog de vraag voor of [eiser] er zelf debet aan is dat zijn bloeddruk nog steeds zo hoog is omdat hij onder meer niet alle aanvullende medicatie en behandelopties accepteert. Over de kanttekeningen die de medisch adviseur in dit verband heeft gemaakt, heeft ter zitting verder debat plaatsgevonden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het aanvullende medische advies en de kanttekeningen die daarbij door de medisch adviseur/de Staat zijn gemaakt niet de conclusie rechtvaardigen dat [eiser] detentiegeschikt is en evenmin de conclusie rechtvaardigen dat [eiser] zijn gevaarlijke gezondheidssituatie in detentie zelf in de hand heeft gewerkt en blijft werken. Daarvoor is het volgende van belang.
Medicatie
3.4.
De Staat heeft aangevoerd dat [eiser] medicatie weigert. In het aanvullend rapport van de medisch adviseur staat vermeld dat het opvallend is dat met twee aanvullende middelen die [eiser] neemt, de bloeddruk niet daalt. Verder vermeldt zij in het rapport dat [eiser] geen ophoging van de doseringen accepteert en dat hij ook niet de laatste door dr. [naam 1] voorgeschreven medicatie of andere aanvullende medicatie willen slikken. Van de zijde van [eiser] zijn deze kanttekeningen gemotiveerd betwist. Zo hebben dr. [naam 1] en dr. [naam 2] bij overgelegde brief van 20 maart 2025 uiteengezet dat [eiser] naast de bekende thuismedicatie nu medicatie in gebruik heeft uit alle mogelijke groepen die een relevant effect op de bloeddruk zouden kunnen geven. Het zou daarbij gaan om medicatie in maximale doseringen. Daarbij heeft dr. [naam 1] extra medicatie voorgeschreven met het oog op ondersteuning en comfort, maar uitdrukkelijk niet ter behandeling, zo heeft zij toegelicht. Dat [eiser] meer specifiek een bètablokker, Ivabradine en Clonidine zou weigeren, althans dat dit relevant zou zijn voor de verlaging van de bloeddruk, is door dr. [naam 1] ter zitting weersproken. Daarbij is onbetwist aangevoerd dat op 23 maart 2025 de bètablokker sotalol aan zijn medicatie is toegevoegd, waarbij overigens is toegelicht dat dit niet is gedaan met het oog op het naar beneden brengen van de bloeddruk, maar de polsdruk, met het oog op de vernauwingen in de kransslagader. [eiser] heeft verder weliswaar Ivabradine geweigerd in verband met bijwerkingen, maar dr. [naam 1] heeft toegelicht dat ook dit middel niet als bloeddrukverlagend middel is geadviseerd. Van de zijde van de Staat is daartegen onvoldoende ingebracht. Ten aanzien van het middel clonidine is namens [eiser] – onder verwijzing naar de overgelegde geneesmiddelenbeschrijvingen – aangevoerd dat hij een daarmee vergelijkbaar middel neemt. Het is ten aanzien van deze middelen, zo begrijpt de voorzieningenrechter: òf òf en niet: èn èn. Ook dat is door de Staat ter zitting niet gemotiveerd weersproken. Ter zitting heeft de Staat nog aangevoerd dat het [zorgafdeling] geanonimiseerd advies heeft ingewonnen bij een internist, die magnesium heeft geadviseerd. [eiser] zou dit hebben geweigerd. Namens [eiser] is aangevoerd dat dr. [naam 1] en dr. [naam 2] de medische literatuur hierover hebben geraadpleegd en zij geen medische onderbouwing hebben gevonden waaruit afgeleid kan worden dat magnesium een relevante werking zal hebben. Ook hiervoor geldt dat dit ter zitting door de Staat verder niet meer is betwist.
3.5.
Dat [eiser] medicatie terzijde schuift waarvan een daadwerkelijke verlaging van de bloeddruk te verwachten is, is door de Staat dan ook niet aannemelijk gemaakt. Hierin kan geen grond worden gevonden om [eiser] tegen te werpen dat hij zijn (in het geding zijnde) detentieongeschiktheid aan zichzelf te wijten heeft. In dit verband geldt nog dat de Staat niet aannemelijk heeft gemaakt dat [eiser] zijn medicatie niet daadwerkelijk zou nemen. Ter zitting heeft de Staat de mogelijkheid voor [eiser] geopperd om te vragen om een mondcontrole en onderzoek naar de bloedspiegel na inname van medicatie. Deze suggestie komt naar het oordeel van de voorzieningenrechter in een te laat stadium gelet op zijn gijzeling die al dateert vanaf 8 januari 2025. Overigens verhoudt het zich niet met het ter zitting van 26 februari 2025 ingenomen standpunt dat [eiser] half februari 2025 met het oog op een strikte monitoring van de behandeling
“(in het bijzonder het innemen van de voorgeschreven medicatie )”is overgebracht naar het [zorgafdeling] (randnummer 2.4). Als de Staat de mening zou zijn toegedaan dat er desondanks (nog steeds) twijfels zouden zijn over de inname van medicatie, dan had de Staat dit ruim voor de zitting van 1 april 2025 moeten aanvoeren, en eerder maatregelen moeten nemen of voorstellen. Ook voor wat betreft de ter zitting gedane suggestie dat bij [eiser] een 24-uursmeting van zijn bloeddruk geïmplementeerd kan worden, geldt dat dit te laat is gedaan, zodat het [eiser] niet kan worden tegengeworpen.
Zoutloos dieet, lichaamsbeweging en psychologische ondersteuning
3.6.
De Staat heeft verder aangevoerd dat het dieet van [eiser] niet zoutloos is. Zo zijn de koosjere maaltijden die hij neemt niet zoutarm, omdat in elk geval koosjer vlees zouter is dan gewoon vlees. Ook heeft de Staat ter zitting van 1 april 2025 aangevoerd dat op de kamer van [eiser] een potje zout is gevonden, dat hij gebruikt kan hebben om zijn maaltijden te zouten. Van de zijde van [eiser] is eerst en vooral naar voren gebracht dat van een zoutloos dieet gelet op zijn zeer hoge bloeddruk niet een noemenswaardige verlaging van de bloeddruk op korte termijn te verwachten is, maar dat dit een op langere termijn preventieve maatregel is voor mensen met een gewone hypertensie. In het geval van [eiser] , zo heeft dr. [naam 1] ter zitting toegelicht, waarbij een bloeddruk van >200/110 is gemeten, kan het advies van een zoutloos dieet niet leiden tot een acceptabele bloeddruk. Zij heeft daarbij toegelicht dat [eiser] wat zijn bloeddruk betreft niet heel zoutgevoelig is. Daarbij is ter zitting namens [eiser] betwist dat er zout op zijn kamer is gevonden. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Het door dr. [naam 1] onderschreven standpunt van [eiser] dat van een zoutloos dieet gelet op de omstandigheden van [eiser] geen adequate verlaging van de bloeddruk te verwachten is, wordt in feite onderschreven door de medisch adviseur van de Staat die in haar aanvullend advies schrijft dat de verwachting is dat het volgen van een zoutloos dieet, psychologische ondersteuning en sport
een beperkte bijdragezullen leveren aan de verlaging van de bloeddruk. Dat dit ontoereikend is om de hoge bloeddruk waarmee [eiser] te kampen heeft naar beneden te brengen, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter ter zitting niet gemotiveerd betwist. De vraag in hoeverre de koosjere maaltijden van [eiser] al dan niet zoutarm zijn, is in dat verband dan ook niet doorslaggevend. Ook de door [eiser] betwistte aanwezigheid van een potje zout in zijn kamer is in dat verband niet van doorslaggevend belang.
3.7.
Van de zijde van de Staat is overigens verder niet betwist dat [eiser] op zijn verzoek twee keer per week sport. Voor de geweigerde psychologische begeleiding geldt verder dat dit slechts een beperkte bijdrage aan de verlaging van de bloeddruk kan leveren. Daar komt bij dat namens [eiser] is aangevoerd dat hij psychologische ondersteuning wantrouwt, zodat deze ondersteuning voor hem niet tot stressvermindering zal leiden. Het wantrouwen in dit verband beschouwt de voorzieningenrechter als een gegeven. Of dit wantrouwen gerechtvaardigdheid is, zoals namens [eiser] uiteen is gezet, is gelet op het ondergeschikte belang van psychologische ondersteuning op het leveren van een verlaging van de bloeddruk niet meer van doorslaggevend belang.
3.8.
Nu niet te verwachten is dat de extra behandelopties die de Staat nog voor [eiser] als mogelijkheid ziet, tot een relevante verlaging van zijn bloeddruk zal leiden, moet ervan uitgegaan worden dat de gevaarlijke situatie waarvan momenteel in detentie sprake is, zal voortduren. Zo dit niet al tot schade lijdt (schade aan bloedvaten), geldt dat hiermee sprake blijft van de (fors) verhoogde kans op bloedingen, in het bijzonder op een hersenbloeding en het risico op een scheur in de aorta (met fatale afloop). Dat inherent onzeker is of deze risico’s zich zullen manifesteren, doet er niet aan af dat onder de gegeven omstandigheden er een onaanvaardbaar groot risico bestaat op onevenredige gezondheidsschade bij [eiser] vanwege de detentie. Vooruitlopend op dit oordeel heeft de voorzieningenrechter ter zitting partijen de mogelijkheid voorgehouden om een regeling te treffen, bestaande uit een schorsing van de detentie van [eiser] , onder nader uit te werken voorwaarden, waaronder huisarrest (al dan niet met enkelband), met bepaling dat als [eiser] zich niet aan die voorwaarden zou houden, de Staat gerechtigd is de detentie te hervatten. In het tussenvonnis is al gememoreerd dat de discussie over de detentie(on)geschiktheid van [eiser] in 2017 tot een vergelijkbare aanpak heeft geleid (plaatsing van [eiser] in een penitentiair programma waarbij geen sprake is van insluiting). De advocaat van [eiser] heeft laten weten dat haar cliënt met een schorsing op dergelijke voorwaarden akkoord kan gaan. Van de zijde van de Staat is op 2 april 2025 echter bericht dat de wet deze modaliteit, anders dan bij detentie, ten aanzien van gijzeling niet toelaat. De Staat heeft eerder aangevoerd dat de minister van Justitie en Veiligheid de gijzeling kan beëindigen als er een betalingsregeling wordt getroffen of als sprake is van tijdelijke ongeschiktheid. Nu de Staat de mogelijkheid van een minnelijke regeling in dit verband niet verder heeft willen onderzoeken, ziet de voorzieningenrechter gelet op het onaanvaardbaar hoge risico op onevenredige gezondheidsschade bij [eiser] vanwege de detentie, reden de gijzeling te schorsen. Daaraan zullen geen andere voorwaarden worden verbonden dan de voorwaarde dat [eiser] uiterlijk binnen één maand na de datum van dit vonnis een dagvaarding in de bodemprocedure dient aan te brengen ter verkrijging van een verklaring voor recht dat hij detentieongeschikt is, bij gebreke waarvan de schorsing vervalt.
3.9.
De Staat is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Staat worden begroot op:
- dagvaarding € 144,47
- griffierecht € 331,00
- salaris advocaat € 1.660,50
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 2.313,97
De beslissing
De voorzieningenrechter:
- schorst met onmiddellijke ingang de gijzeling van [eiser] , die thans plaatsvindt uit hoofde van de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 12 september 2024, wegens detentieongeschiktheid van [eiser] , totdat de rechtbank in een bodemprocedure (ter verkrijging van een verklaring voor recht dat [eiser] detentieongeschikt is) heeft beslist dan wel de gijzeling op een eerder moment wordt beëindigd;
-
bepaalt dat [eiser] uiterlijk binnen één maand na de datum van dit vonnis de dagvaarding in de bodemprocedure zoals hierboven genoemd dient aan te brengen, bij gebreke waarvan de schorsing vervalt;
- veroordeelt de Staat in de proceskosten van [eiser] van € 2.313,97 (te weten dagvaarding € 144,47, griffierecht € 331,-, salaris advocaat € 1.660,50, nakosten € 178,00 (plus na te melden verhoging);
- te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als de Staat niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet de Staat € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. van de Laarschot en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2025.
ddg