ECLI:NL:RBDHA:2025:729

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
NL24.28789 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen de uitspraak van de rechtbank inzake asielaanvraag en niet tijdig beslissen

Op 18 juli 2024 heeft de geopposeerde, een asielzoeker, beroep ingediend tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 26 januari 2023. De rechtbank heeft op 15 oktober 2024 dit beroep gegrond verklaard. De Minister van Asiel en Migratie heeft hiertegen op 26 november 2024 verzet ingesteld. De rechtbank heeft het verzet behandeld op 19 december 2024, waarbij alleen de gemachtigde van de minister aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de eerdere uitspraak zonder zitting was gedaan, wat mogelijk was volgens artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mits er geen redelijke twijfel over het eindoordeel bestond. De rechtbank had geoordeeld dat de beslistermijn van de asielaanvraag was overschreden, waardoor de ingebrekestelling van de geopposeerde terecht was.

In de verzetprocedure beoordeelt de rechtbank of de eerdere uitspraak terecht was. De minister betwistte de eerdere beslissing en stelde dat de rechtbank het verweerschrift en het Besluit- en vertrek moratorium Oekraïne niet had betrokken bij haar beoordeling. De rechtbank concludeerde dat de eerdere uitspraak ten onrechte kennelijk gegrond was, omdat de minister niet de kans had gekregen om zijn standpunt volledig naar voren te brengen. De rechtbank verklaarde het verzet gegrond, wat betekent dat de eerdere uitspraak vervalt en het onderzoek in de oorspronkelijke stand wordt hervat.

De rechtbank oordeelde ook dat de ingebrekestelling van de geopposeerde prematuur was, omdat deze was ingediend voordat de wettelijke beslistermijn was verstreken. Hierdoor werd het beroep van de geopposeerde niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank besloot dat er geen proceskostenvergoeding zou worden toegekend aan de eiser, omdat het beroep niet inhoudelijk werd behandeld. De uitspraak werd gedaan door mr. F. Sijens, met T.H. Bos als griffier, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.28789 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

de Minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. B.H. Wezeman),
en
[naam], geopposeerde [1] ,
V-nummer: [nummer],
Gemachtigde: H.A. Limonard),

en uitspraak in de beroepszaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: H.A. Limonard),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

Geopposeerde heeft op 18 juli 2024 beroep ingediend vanwege het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 26 januari 2023. Bij uitspraak van 15 oktober 2024 heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard.
De minister heeft tegen deze uitspraak op 26 november 2024 verzet ingesteld. De rechtbank heeft dit verzet op zitting behandeld op 19 december 2024. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder een zitting te houden. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt de mogelijkheid om zonder zitting uitspraak te doen, mits het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft bij uitspraak van 15 oktober 2024 geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is. Zij was van mening dat de beslistermijn van de asielaanvraag van geopposeerde op grond van artikel 42, vierde lid aanhef en onder b van de Vreemdelingenwet (Vw) en het wijzigingsbesluit vreemdelingencirculaire 2023/3 (WBV 2023/3) was verlengd en dat de minister deze verlengde beslistermijn had overschreden. Dit betekende volgens de rechtbank dat de ingebrekestelling terecht was ingediend. Geopposeerde heeft vervolgens twee weken gewacht, zodat het beroep voldeed aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb voor het indienen van een beroep niet tijdig beslissen.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de uitspraak van 15 oktober 2024 terecht is geoordeeld dat het beroep gegrond is, zonder dat er redelijke twijfel over bestaat. De rechtbank neemt de inhoud van de beroepsgronden pas in behandeling wanneer het verzet gegrond wordt verklaard.
3. De minister voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het beroep kennelijk gegrond was, aangezien de rechtbank het verweerschrift van de minister en het Besluit- en vertrek moratorium Oekraïne niet bij de beoordeling van deze zaak heeft betrokken. De minister stelt dat de rechtbank daarom de zaak niet vereenvoudigd mocht afdoen en dat het beroep ten onrechte kennelijk gegrond is verklaard. Volgens de minister was de ingebrekestelling van geopposeerde prematuur, zodat het beroep niet- ontvankelijk verklaard had moeten worden.
4. Uit de in het dossier gevoegde stukken blijkt, dat opposant op 18 september 2024 een verweerschrift heeft ingediend en daarin stelt zij dat het Besluit- en vertrekmoratorium Oekraïne op geopposeerde van toepassing is.
5. Door daaraan voorbij te gaan heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de uitkomst van deze zaak zonder redelijke twijfel vaststond. De rechtbank heeft dus ten onrechte geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond was.
6. Na beoordeling van het verzet oordeelt de rechtbank dat de uitspraak van 15 oktober 2024 ten onrechte kennelijk gegrond was. Het verzet wordt gegrond verklaard. Dit betekent dat de uitspraak van 15 oktober 2024 vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dit zich bevond voordat die uitspraak werd gedaan.

Beoordeling door de rechtbank van het beroep

7. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek na de zitting niet bijdraagt aan de beoordeling van de beroepszaak. De rechtbank doet daarom niet alleen uitspraak op het verzet, maar ook op het beroep. Artikel 8:55, tiende lid, van de Awb maakt dat mogelijk.
8. In artikel 42, eerste lid, van de Vw is bepaald dat verweerder binnen zes maanden op de asielaanvraag moet beslissen. In artikel 43, eerste lid, van de Vw is bepaald, dat voor bepaalde categorieën vreemdelingen die een asielaanvraag hebben ingediend, de termijn als bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de Vw kan worden verlengd tot ten hoogste 21 maanden, indien naar verwachting voor een korte periode onzekerheid zal bestaan over de situatie in het land van herkomst en op grond daarvan redelijkerwijs niet beslist kan worden of de aanvraag op een van de gronden genoemd in artikel 29 van de Vw kan worden ingewilligd.
Op grond van het Besluit en vertrekmoratorium Oekraïne van 28 februari 2022 is de beslistermijn van asielaanvragen voor vreemdelingen uit Oekraïne verlengd met een jaar. Het besluit- en vertrekmoratorium is vervolgens verlengd met zes maanden. Eiser heeft zijn asielaanvraag ingediend op 26 januari 2023 en die valt dus onder dit besluit- en vertrekmoratorium.
10. Eiser heeft verweerder op 17 juni 2024 in gebreke gesteld, terwijl de wettelijke beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken. Dit maakt de ingebrekestelling prematuur en daarmee ongeldig. Omdat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard, waardoor de rechtbank de zaak niet inhoudelijk zal behandelen. Eiser komt in dit geval niet in aanmerking voor een vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van T.H. Bos, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist op het verzet geen hoger beroep of verzet open.
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Met geopposeerde wordt de gedaagde partij in de verzetprocedure bedoeld.