ECLI:NL:RBDHA:2025:72

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 januari 2025
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
09-042715-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrechtelijke uitspraak inzake seksueel misbruik van minderjarige

Op 2 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die gedurende bijna drie jaar zijn nichtje, geboren in 2011, seksueel heeft misbruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die zelf slachtoffer is geweest van seksueel misbruik, zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problemen en de noodzaak van behandeling. De officier van justitie had een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 24 weken geëist, maar de rechtbank oordeelde dat een voorwaardelijke jeugddetentie van 24 weken, gekoppeld aan een taakstraf van 120 uren, meer passend was. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder meldplicht en behandeling bij de Waag, om de verdachte te begeleiden in zijn ontwikkeling en om recidive te voorkomen. De rechtbank benadrukte het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht en de noodzaak van een aanpak die gericht is op (her)opvoeding en resocialisatie.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09-042715-24
Datum uitspraak: 2 januari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedag 1] 2006 te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 19 december 2024.
De officier van justitie in deze zaak is mr. S. Sleeswijk Visser en de advocaat van de verdachte is mr. I. Saey te Rotterdam. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.
Daarnaast zijn namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en Jeugdbescherming west deskundigen gehoord.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 03 december 2018 tot en met 01 september 2021 te 's-Gravenhage, althans (elders) in Nederland, met [naam 1] , geboren op [geboortedag 2] 2011, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam 1] , te weten
- het met de hand(en) en/of penis aanraken van de billen, althans het lichaam van die [naam 1] ,
- het brengen en/of duwen en/of vervolgens heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [naam 1] ,
- het brengen en/of duwen en/of vervolgens heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de anus van die [naam 1] en/of
- het brengen en/of duwen en/of vervolgens heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [naam 1] .

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot het ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het feit met een opgave van bewijsmiddelen volstaan, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte heeft dit feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023142407, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 101).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 19 december 2024;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] namens [naam 1] , opgemaakt op 24 mei 2023 (p. 8-14);
3. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 1] , opgemaakt op 26 mei 2023 (p. 19-36).
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij in de periode van 3 december 2018 tot en met 1 september 2021 te 's-Gravenhage, met [naam 1] , geboren op [geboortedag 2] 2011, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam 1] , te weten
- het met de handen en penis aanraken van de billen van die [naam 1] ,
- het brengen en duwen en vervolgens heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [naam 1] ,
- het brengen en duwen en vervolgens heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de anus van die [naam 1] en
- het brengen en duwen en vervolgens heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [naam 1] .

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straffen

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 24 weken. De officier van justitie heeft gevorderd daarvan 22 weken voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad.
De officier van justitie heeft daarnaast een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 120 uren gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de adviezen van de deskundigen te volgen en de verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. Desgewenst zou de straf nog aangevuld kunnen worden met een werkstraf. Een onvoorwaardelijke jeugddetentie zal de behandeling van de verdachte doorkruisen. Dat moet voorkomen worden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft gedurende een periode van bijna drie jaar zich schuldig gemaakt aan het seksueel misbruiken van zijn nichtje. Zij was toen nog geen twaalf jaren oud. Het door de verdachte gepleegde misbruik is zeer ernstig en hij heeft ten tijde van het plegen van het seksueel misbruik nimmer stilgestaan bij de gevolgen hiervan voor zijn nichtje. Hij heeft een ernstige inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit en haar ongestoorde (seksuele) ontwikkeling. Jonge slachtoffers van seksueel misbruik ondervinden in de regel nog geruime tijd de (psychische) gevolgen van hetgeen hen is aangedaan. Gezien het feit dat de verdachte en het slachtoffer familie van elkaar zijn had het slachtoffer zich bij hem veilig moeten kunnen voelen. De verdachte heeft het in hem gestelde vertrouwen ernstig beschaamd. Het gebeurde heeft ook grote gevolgen gehad voor de onderlinge, aanvankelijke goede, familiebanden.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 19 november 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dit heeft verder geen invloed op de strafoplegging, omdat een blanco strafblad het uitgangspunt is.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van drs. S. Sevenbergen (GZ-psycholoog) en drs. R.M. de Groot (GZ-psycholoog en Kinder- en Jeugdpsycholoog) van 2 mei 2024. Daaruit volgt – kort samengevat – dat er diagnostisch gezien bij de verdachte sprake is van een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, die vooral gekleurd wordt door een gering inlevingsvermogen, vermijdende coping en emotionele instabiliteit. De verdachte is heel vroeg in zijn ontwikkeling, in de leeftijd van 6 tot 11 jaar, met seksueel grensoverschrijdend gedrag in aanraking gekomen. Dit was voor zijn omgeving niet bekend. Hij heeft verklaard dat hij zelf is misbruikt door een oudere neef en dat het misbruik van zijn nichtje een reactie is geweest op het misbruik dat hij zelf heeft ervaren door zijn neef. Hij wilde op deze manier begrijpen waarom zijn neef dit bij hem had gedaan. Jarenlang had de verdachte
een goed contact met zijn vier jaar jongere nichtje (het slachtoffer), die regelmatig bij
hem thuis over de vloer kwam en bleef logeren. Zij hadden een goede band en ondernamen graag dingen samen. Zo gingen zij geregeld gamen op zijn slaapkamer, waar hij hetgeen herhaalde wat hem was overkomen vanuit het idee dat dit “de norm is” (normaal en niet afwijkend is). Als zijn nichtje pijn had of zei dat ze het niet meer wilde, dan stopte hij. Zijn dader (van het misbruik waarvan hij zelf slachtoffer was) leek hier op de achtergrond steeds als een onzichtbare invloed bij aanwezig. Het nabootsen van de handelingen van het misbruik hadden de functie van projectie waarin handelingen werden geïmiteerd en de rollen van dader en slachtoffer werden omgedraaid. De verdachte lijkt nu pas in staat om zich te verplaatsen in de gevoelens van het slachtoffer, omdat hij heeft gehoord wat het met haar heeft gedaan en hoe zij zich heeft gevoeld. De posttraumatische stressstoornis alsmede het geringe inlevingsvermogen speelden een rol ten tijde van het ten laste gelegde. Omdat de problematiek voor de verdachte destijds voor hem niet bekend was, had hij hierin geen inzicht noch kon hij hier rekening mee houden. Er ontstond bij hem, vanuit een traumareactie, een herhalingsdrang, waarbij hij niet geremd werd door zijn inlevingsvermogen. Achteraf is hij zeker in staat het ontoelaatbare van zijn handelen te beseffen en is er sprake van evidente schuld- en schaamtegevoelens. Het gebrek aan dit besef ten tijde van het ten laste gelegde, belemmerde hem in het maken van andere gedragskeuzen. Dit alles leidt tot het advies om het ten laste gelegde, indien bewezen verklaard, de verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
Het recidiverisico van de verdachte op het plegen van een seksueel delict wordt met behandeling gericht op het verwerken van het eigen trauma, inzicht krijgen in trauma triggers en psycho-educatie op het gebied van gezonde seksuele ontwikkeling en grenzen als laag ingeschat. Hij is gemotiveerd voor behandeling en zal zich willen inzetten om recidive te voorkomen.
Er zijn voldoende beschermende factoren, met name op het gebied van motivatie en
relaties. De verdachte volgt trouw onderwijs en geen ongeoorloofd verzuim en is gericht op de toekomst waarin hij graag een HBO-opleiding wil doen. In zijn vrije tijd neemt hij actief deel aan een teamsport waar hij plezier en zelfvertrouwen uit haalt. Hij heeft contacten met pro-sociale jongeren.
Daarnaast is hij gemotiveerd voor behandeling, en heeft hij een positieve houding
ten aanzien van afspraken en voorwaarden hetgeen hij ook laat zien in de contacten met
de jeugdreclassering. Ouders bieden hem ondersteuning en structuur.
De psycholoog acht een pakket van modules met ambulante begeleiding en systeembegeleiding nodig om het recidive risico verder te verlagen en de ontwikkeling van de verdachte te bevorderen. Deze behandeling is enerzijds nodig zodat de verdachte zijn eigen traumatische ervaringen kan verwerken. Anderzijds is het, om recidive te voorkomen, nodig dat hij inzicht krijgt in de achtergronden van zijn delictgedrag en hoe hij tot het ten laste gelegde is gekomen. Daarnaast zal er aandacht moeten zijn voor het vergroten van het inlevend of mentaliserend vermogen en het aanleren van en versterken van de probleemoplossende vaardigheden. Mogelijk kan systeembegeleiding een rol spelen om de negatieve gevolgen van splijting binnen de bredere context van de familie te beperken.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het rapport van de Raad van 3 december 2024 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat de ouders naar aanleiding van de verdenkingen direct hebben gehandeld. Ouders hebben een bureau ingeschakeld om te onderzoeken of hetgeen de verdachte aangaf over het seksueel misbruik dat hem was overkomen, waar was. Uit dat
onderzoek bleek dat hetgeen de verdachte vertelde klopte. Hierop hebben de ouders hulp
gezocht bij het Centrum Jeugd & Gezin en heeft de verdachte een gesprek met een psychiater gehad. Deze gesprekken zijn beëindigd omdat de verdachte in het kader van de schorsende voorwaarden een behandeling volgt bij de Waag. De verdachte heeft inmiddels tien gesprekken bij de Waag gehad. Er wordt aan een aantal doelen gewerkt zodat de verdachte seksueel grensoverschrijdend gedrag kan voorkomen en weet wat gezond en passend seksueel gedrag is. De verdachte werkt mee aan behandeling en begeleiding. Belangrijk is dat de verdachte de behandeling bij de forensische polikliniek de Waag blijft volgen totdat de instelling aangeeft dat dit niet meer nodig is. De behandeling is gericht op het verwerken van eigen traumatische ervaringen en om herhaling te voorkomen, dat de verdachte inzicht krijgt in de achtergronden van zijn delictgedrag en hoe hij tot het ten laste gelegde is gekomen. De verdachte bevindt zich in een proces van verantwoordelijkheid nemen en mede door de behandeling bij de Waag is een positieve ontwikkeling te zien. De Raad is van mening dat een leer- of werkstraf niet passend is gezien de noodzaak van behandeling. Ondanks de motivatie voor hulpverlening en een positieve houding ten opzichte van afspraken wordt voortzetting van het jeugdreclassering traject van belang geacht. De verdachte heeft een vermijdende coping en vindt de confrontatie met de emoties rondom het delict moeilijk, omdat hij zich erg schaamt waardoor het stellen van een juridisch kader aanbevolen is. De Raad is van mening dat een voorwaardelijke jeugddetentie als straf passend is, onder een aantal bijzondere voorwaarden zoals in haar advies geformuleerd.
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank volgt de conclusies van de deskundigen voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid en vacht de verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Daarin is als uitgangspunt vermeld voor het seksueel binnendringen bij een kind van onder de twaalf jaar een onvoorwaardelijke jeugddetentie van zes maanden. In dit geval acht de rechtbank strafverhogend de frequentie en duur van de ontucht, de leeftijd van het slachtoffer en de familieband met het slachtoffer.
Gezien de ernst van het bewezen verklaarde feit zou een onvoorwaardelijke jeugddetentie in beginsel passend zijn. De rechtbank is echter van oordeel dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding geven af te wijken van de straf zoals die door de officier van justitie is gevorderd. De verdachte heeft verklaard in het verleden zelf slachtoffer van seksueel misbruik te zijn geweest door zijn oudere neef. Hij is van slachtoffer tot dader verworden. Na met het misbruik van zijn nichtje te zijn geconfronteerd heeft de verdachte het misbruik direct bekend, uit hij zich schuldbewust en toont hij spijt. De ouders van het slachtoffer hebben laten weten dat het goed gaat met het slachtoffer, dat zij op dit moment geen psychologische hulp ontvangt en dat zij geen vordering tot schadevergoeding willen indienen. De vraag is welk strafdoel wordt gediend met het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie. De verdachte krijgt inmiddels hulp van de Waag en de kans op recidive wordt op laag tot matig ingeschat. Een dergelijke strafrechtelijke reactie op het handelen van de verdachte zou vanuit een oogpunt van vergelding wellicht aan de orde kunnen zijn. Dat is echter niet het primaire strafdoel in het jeugdstrafrecht. Verder speelt ook een rol dat artikel 77ma van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bepaalt dat bij misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en die een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge hebben gehad, als ook bij bepaalde zedenmisdrijven, geen taakstraf kan worden opgelegd tenzij tevens jeugddetentie, of de maatregel betreffende het gedrag (hierna: GBM) of de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ) wordt opgelegd.
Het jeugdstrafrecht wordt gekenmerkt door zijn pedagogische karakter, waarbij het primaire doel (her)opvoeding en resocialisatie is. Artikel 77g en 77h Sr bieden de rechter verschillende straffen en maatregelen om dat doel in het individuele geval te verwezenlijken. Het jeugdstrafrecht is steeds maatwerk, afhankelijk van de situatie van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Toepassing van artikel 77ma Sr kan in gevallen dan ook strijd opleveren met het doel van het jeugdstrafrecht.
Toepassing van artikel 77ma Sr kan ook strijd opleveren met artikel 37, eerste lid aanhef en onder b, en artikel 40, vierde lid, van het Verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: IVRK), die lidstaten verplichten om vrijheidsbeneming slechts als uiterste maatregel te hanteren en ervoor zorg te dragen dat de strafrechtelijke aanpak het welzijn van minderjarigen niet schaadt en in de juiste verhouding staat tot zowel hun omstandigheden als het strafbare feit.
Tot slot kan toepassing van artikel 77ma Sr strijd opleveren met artikel 40, eerste lid, IVRK, dat bepaalt dat lidstaten minderjarigen die worden verdacht van, vervolgd wegens of veroordeeld ter zake van een strafbaar feit, zo dienen te behandelen dat dit hun herintegratie en opbouwende rol in de maatschappij bevordert.
Op grond van het voorgaande, in samenhang bezien met de persoon van de verdachte en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde feit is begaan, is de rechtbank van oordeel dat in deze specifieke situatie een taakstraf in de vorm van een werkstraf en een geheel voorwaardelijke jeugddetentie in deze zaak de pedagogisch juiste interventie is, waarbij ook voldoende recht wordt gedaan aan andere doelen van het (jeugd)strafrecht. De voorwaardelijke jeugddetentie zal worden opgelegd als stevige waarschuwing en zodat de verdachte zich met behulp van toezicht en begeleiding zo gunstig mogelijk verder kan ontwikkelen. De rechtbank zal daarbij de bijzondere voorwaarden opleggen die de Raad adviseert, waaronder de meldplicht, de verplichting tot het meewerken aan een behandeling bij de Waag en in de toekomst mogelijk systeemtherapie. De rechtbank ziet geen aanleiding om als bijzondere voorwaarde op te nemen dat de verdachte onderwijs moet volgen, omdat uit het verhandelde ter terechtzitting geen zorgen op dat gebied zijn gebleken.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 244 Sr.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.4 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straffen
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
24 (vierentwintig) weken;
bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende de proeftijd meldt bij Jeugdbescherming West op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht en zich houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering;
2. gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect en ook niet via sociale media – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [naam 1] (geboren op [geboortedag 2] 2011), zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
3. in overleg met de jeugdreclassering systeembegeleiding inzet om te werken aan de splijting in de familie en/of op geleide van het slachtoffer voor een herstelgesprek;
4. zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van de Waag;
geeft opdracht aan Jeugdbescherming West, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen.
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.P. Meeuwisse, kinderrechter, voorzitter,
mr. N.I.S. Boers, kinderrechter,
en mr. P.C. Goilo-Kam, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mrs. L.J. van Heel en E.M.C. Mulders, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 januari 2025.
Mr. P.C. Goilo-Kam is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.