ECLI:NL:RBDHA:2025:7194

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
NL24.37323
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Somalische eiser met betrekking tot bedreigingen door Al-Shabaab en de geloofwaardigheid van zijn asielmotieven

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Somalische man geboren op 1 januari 1985, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser heeft op 19 oktober 2022 een aanvraag ingediend, die op 28 augustus 2024 door de minister als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 18 februari 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. Eiser stelt dat hij bedreigd wordt door Al-Shabaab vanwege zijn winkel en zijn etniciteit als Benadiri. De minister heeft echter de problemen die eiser stelt te hebben met Al-Shabaab ongeloofwaardig geacht, omdat hij zijn verklaringen niet heeft onderbouwd met objectieve documenten. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van de Vreemdelingenwet 2000 en dat er geen grond is voor het verlenen van een verblijfsvergunning. De rechtbank wijst erop dat de minister voldoende gemotiveerd heeft dat de asielmotieven van eiser niet geloofwaardig zijn en dat er geen reëel risico op vervolging bestaat. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.37323

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J.W.F. Menick),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser stelt van Somalische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op 1 januari 1985. Hij heeft op 19 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 28 augustus 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft beroep op 18 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A.H. Sharif als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
1. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Hij stelt van Somalische nationaliteit te zijn en te behoren tot de Benadiri (Reer Hamar) bevolkingsgroep. Eiser heeft een winkel in [woonplaats] in de wijk [naam] . Op een dag komen er militairen in zijn winkel om boodschappen te doen. Eiser wordt de dag erna gebeld door [naam] omdat hij van hen geen overheidsfunctionarissen mag bedienen. Eiser geeft aan dat de winkel een openbare plek is waar iedereen recht heeft om te komen. In de periode erna komen er weer militairen bij eiser in de winkel. Daarop wordt eiser door [naam] bedreigd met de dood. Eiser duikt op aanraden van zijn vrouw en moeder onder bij zijn zwager. [naam] gaat vervolgens langs bij eisers huis. Ze doorzoeken de woning en mishandelen zijn vrouw. Ook sluiten ze eisers winkel. Enkele dagen later komen er militairen langs bij de winkel. Zij eisen dat eiser de winkel weer opent. Als hij dit niet doet, krijgt hij problemen met hen. Uiteindelijk slopen ze het slot van de winkel en opent eiser zijn winkel weer. [naam] komt hier achter en gaat bij eisers winkel langs. Zij schieten eisers neef, die op dat moment in de winkel staat, vervolgens neer. Zijn neef overlijdt twee dagen later in het ziekenhuis. Na de dood van zijn neef vreest eiser dat [naam] hem ook zal vermoorden. Daarom is hij uit Somalië vertrokken. Van zijn familie heeft hij vernomen dat zij na eisers vertrek zijn lastiggevallen door [naam] . Eisers zoon is door hen mishandeld en zij hebben eisers boot vernield. Ook eisers familie is gevlucht, maar eiser weet niet waar zij op dit moment zijn omdat hij geen contact met hen heeft.
Het bestreden besluit
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
eisers problemen met [naam] ;
discriminatie als Benadiri.
3. De minister acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Ook de discriminatie die eiser ervaart als Benadiri wordt door de minister geloofwaardig geacht. De problemen met [naam] worden door de minister niet geloofwaardig geacht.
Omdat eiser zijn verklaringen niet heeft onderbouwd met objectieve documenten die zijn asielmotief volledig onderbouwen, heeft de minister getoetst of is voldaan aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Volgens de minister is dit niet het geval. Eiser voldoet niet aan de voorwaarde van artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vw 2000. De reden hiervoor is dat de verklaringen van eiser over de bedreigingen door [naam] en de heropening van de winkel door het leger weinig plausibel zijn, hij wisselend verklaart over het bezoek van [naam] aan zijn huis na zijn vertrek uit Somalië en het ongerijmd is dat eiser zelf vertrok maar zijn gezin bij de winkel liet wonen. De minister heeft dit asielmotief daarom niet verder getoetst. De overige asielmotieven heeft de minister wel doorgetoetst. Omdat deze asielmotieven volgens de minister niet zijn te herleiden tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag en ook niet aannemelijk is geworden dat eiser een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Somalië, bestaat voor de minister geen grond om aan eiser een vergunning te verlenen op één van de gronden van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000. De minister heeft de aanvraag van eiser daarom afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. Ook is aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd.
Het standpunt van eiser
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd wordt hierna -voor zover van belang- ingegaan.
5. De rechtbank overweegt allereerst dat eisers stelling in beroep dat de zienswijze als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waarop de rechtbank dient in te gaan. Het is aan eiser om aan te voeren waarom de reactie van verweerder op de zienswijze volgens hem niet juist of niet toereikend is. Daarom zal de rechtbank zich uitsluitend richten op wat eiser in beroep heeft aangevoerd.
De geloofwaardigheid van asielmotief 2
6. Voor zover eiser betoogt dat de minister ten onrechte niet bij de geloofwaardigheidsbeoordeling heeft betrokken dat [naam] ook gevaarlijk is in de gebieden waar zij niet aan de macht is, kan dit betoog niet slagen. De minister heeft er niet ten onrechte op gewezen dat de omstandigheid dat [naam] niet onder controle staat van [naam] geen betrekking heeft op de redenen waarom eisers problemen met [naam] ongeloofwaardig zijn geacht. Dit is dan ook niet relevant voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van dit asielmotief.
Verklaringen bedreiging [naam]
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het niet voor de hand ligt dat eiser de eis van [naam] eenvoudigweg naast zich neer zou leggen, terwijl hij zelf heeft verklaard dat het weigeren van een eis van [naam] consequenties zou hebben. In dit verband heeft de minister het van belang kunnen achten dat eiser zichzelf door expliciet te weigeren, in plaats van zich op de vlakte te houden, onmiddellijk in gevaar zou brengen. Dat eiser in doodsangst verkeerde en de bedreiging ook zou blijven bestaan indien eiser zich op de vlakte had gehouden, heeft de minister een onvoldoende verklaring mogen achten voor eisers handelswijze. Eiser wordt eveneens niet gevolgd in zijn stelling dat geen sprake was van een expliciete weigering. Blijkens zijn verklaringen heeft eiser immers verklaard dat het een openbare plek is en iedereen langs komt om iets te kopen.
8. De minister heeft er verder op kunnen wijzen dat het ook weinig voor de hand liggend is dat eiser de winkel open hield en zijn neef er heeft laten werken, terwijl hij hiermee zijn familie in gevaar bracht. Dat eiser zich tussen twee vuren bevond met aan de ene kant de bedreigingen van [naam] en aan de andere kant het leger, heeft de minister hiervoor een onvoldoende verklaring mogen achten. Daarnaast heeft de minister erop kunnen wijzen dat niet is gebleken dat eiser enige voorzorgsmaatregel heeft genomen om de dreiging van [naam] te verminderen. Dat eisers neef geen doelwit was van [naam] heeft de minister niet tot een ander standpunt hoeven leiden nu eiser heeft verklaard dat het gebruikelijk is dat familieleden van iemand die wordt gezocht door [naam] worden benaderd of mishandeld. De stelling van eiser dat hij zich in een ‘catch-22’ situatie bevond en er om die reden sprake was van een onoplosbare situatie, heeft de minister een onvoldoende verklaring mogen achten. Te meer nu door eiser niet wordt onderbouwd waarom de bevelen van het leger niet kunnen worden geweigerd. De stelling dat het openbreken van het slot gezien kan worden als een impliciete bedreiging en een teken dat men de bevelen van militairen niet kan weigeren, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Door eiser is immers niet geconcretiseerd wat de consequenties zijn van die weigering.
9. De minister heeft het tot slot niet voor de hand liggend hoeven achten dat eiser een nieuwe telefonische dreiging zou hebben ontvangen nadat hij, in weerwil van de dreiging van [naam] , opnieuw militairen in de winkel had toegelaten. Daaraan heeft de minister ten grondslag kunnen leggen dat het [naam] volgens eisers verklaringen al bij het eerste telefoongesprek duidelijk was dat hij niet van plan was zich aan hun eis te houden. Om eiser aan te vallen of opnieuw te bedreigen was het voor [naam] dan ook niet nodig om eerst te wachten tot eiser daadwerkelijk militairen in zijn winkel toeliet.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister met het voorgaande voldoende gemotiveerd dat de aaneenschakeling van voornoemde onwaarschijnlijke gebeurtenissen afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas. Dat de minister zich volledig heeft gebaseerd op eigen aannames wordt gezien het vorenoverwogene niet gevolgd.
Bezoek [naam]
11. De minister heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser wisselend heeft verklaard over hoe het huisbezoek van [naam] na zijn vertrek is verlopen. Zo heeft eiser eerst verklaard dat [naam] op 20 maart 2023 met drie man bij hem thuis is geweest en heeft gevraagd waar hij was, om vervolgens te verklaren dat deze personen gelijk hebben geschoten toen zijn zoon de deur opende en meteen weg zijn gegaan zonder iets te zeggen.
Openen van de winkel door het leger
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister het eiser kunnen tegenwerpen dat het weinig plausibel is dat de militairen eisten dat de winkel weer open moest. Deze gang van zaken heeft de minister niet voor de hand liggend hoeven achten nu er volgens eisers verklaringen nog drie gelijksoortige winkels in de buurt waren. De stelling van eiser de militairen er juist zijn om [naam] te bestrijden en zij door de winkel te openen lieten zien dat zij tegen [naam] zijn, heeft de minister een onvoldoende verklaring mogen achten nu dit niet blijkt uit eisers verklaringen. Daar komt bij dat eiser heeft verklaard dat zijn vrouw de militairen zou hebben verteld over de confrontatie met [naam] en de risico’s voor het gezin. De minister heeft niet hoeven inzien dat de militairen eisers vrouw op de gestelde wijze onder druk hebben gezet en het slot van de winkel hebben geforceerd.
Laten wonen van gezin bij de winkel
13. De minister heeft het daarnaast niet ten onrechte ongerijmd geacht dat eiser zelf vertrok maar dat hij zijn gezin bij de winkel liet wonen. Daarbij heeft de minister mogen betrekken dat eiser heeft verklaard dat hij een persoonlijk doelwit was geworden van [naam] en dat zijn gezinsleden nooit veilig waren. Het had voor de hand gelegen dat eiser met zijn gezin was ondergedoken als hij echt vreesde voor represailles. Dat eiser hiervoor niet voldoende financiële middelen had, heeft de minister geen afdoende verklaring hoeven achten. Dit geldt eveneens voor zijn stelling dat hij zijn gezin om praktische redenen in het huis heeft laten wonen en dat zij niet zomaar ergens anders kunnen wonen. De minister heeft er in dit verband niet ten onrechte op gewezen dat als eiser daadwerkelijk voor [naam] vreesde het voor de hand had gelegen om zijn gezin koste wat het kost te laten vertrekken van dit adres, bijvoorbeeld door net als eiser onder te duiken bij zijn zwager.
Foto’s
14. Met betrekking tot de foto’s die eiser heeft overgelegd heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze niet in positieve zin maar ook niet in negatieve zin bijdragen aan de geloofwaardigheidsbeoordeling. Daarbij heeft de minister kunnen betrekken dat niet kan worden vastgesteld dat de personen op de foto’s eisers neef en zoon zijn en wanneer deze foto’s zijn genomen. Ook is niet vast te stellen dat de boot van eiser is en van wanneer deze foto’s dateren. Ten aanzien van de foto’s van eisers vrouw heeft de minister er niet ten onrechte op gewezen dat deze uit 2011 komen en niet in verband staan met [naam] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister eiser niet in de gelegenheid hoeven stellen om een verklaring op te vragen bij zijn zwager om te bevestigen dat de personen op de foto’s zijn neef en zoon zijn. De minister heeft daarbij niet ten onrechte betrokken dat deze verklaring subjectief zou zijn en daarom niets toevoegt. Ook heeft de minister er op kunnen wijzen dat de oorzaak en veroorzakers van de verwondingen ook met de verklaring van de zwager onbekend blijven. Om die reden heeft de minister eiser dan ook geen termijn hoeven gunnen om een verklaring van zijn zwager te vragen. Van een schending van de samenwerkingsplicht of de vergewisplicht van de minister is dan ook geen sprake.
15. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister de problemen die eiser stelt te hebben met [naam] niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
Risico op vervolging
16. Eiser heeft aangevoerd dat hij behoort tot een etnische groepering die in Somalië wordt achtergesteld en gediscrimineerd. Dit wordt onder andere veroorzaakt door het spreken van verschillende dialecten in Somalië. Eiser wijst erop dat de Benadiri grote problemen hebben om het dominante Mahaa dialect te verstaan en te begrijpen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser verwezen naar een artikel van ReliefWeb van april 2023 met de titel “How can we speak the truth if they can’t understand us”. Door eiser wordt er verder op gewezen dat de Benadiri na de burgeroorlog in 1991 hun positie en status van rijke koopmannen verloren. Warlords milities verkrachtten hun vrouwen, ze namen hun gronden en ondernemingen in en stalen de juwelen van de vrouwen. Vele Benadiri zijn toen naar Kenia gevlucht. In dit verband verwijst eiser naar een rapport van de Minority Rights Group met als titel “ Benadiri in Somalia”.
17. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook deze grond niet slagen. Uit het beleid van de minister (zie paragraaf C2/3.2.6. van de Vreemdelingencirculaire 2000) volgt dat discriminatie van een vreemdeling door de autoriteiten en door medeburgers wordt aangemerkt als daad van vervolging als de vreemdeling vanwege de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren.
18. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich in het bestreden besluit, onder verwijzing naar het voornemen, terecht op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat eiser behoort tot de Benadiri niet maakt dat sprake is van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De minister heeft er allereerst op kunnen wijzen dat uit eisers relaas niet blijkt dat hij zodanig is gediscrimineerd dat het op sociaal en maatschappelijk niveau onmogelijk was om te functioneren. Niet is gebleken dat eiser, ondanks dat hij werd bestolen, niet in zijn inkomen kon voorzien. De minister heeft er daarnaast terecht op gewezen dat uit het algemeen ambtsbericht van juni 2023 blijkt dat de Benadiri weliswaar te maken hadden met discriminatie, maar dat er tijdens de verslagperiode geen significante veiligheidsdreigingen waren vanwege hun etniciteit. Ook werd de positie van de Benadiri sterker ingeschat dan die van andere minderheidsgroeperingen. De minister heeft op grond van het voorgaande terecht geconcludeerd dat eiser geen risico loopt om vervolgd te worden vanwege zijn etniciteit. In de stukken die eiser heeft aangehaald ziet de rechtbank geen reden om hier anders over te oordelen. Niet is immers gebleken dat eiser zich vanwege een taalbarrière niet kan handhaven. Hetgeen eiser aanhaalt met betrekking tot het van Minority Rights Group kan hem eveneens niet baten, nu dit ziet op de situatie van de Benadiri direct na de burgeroorlog.
Reëel risico op ernstige schade
19. Voor zover eiser stelt dat er voor hem een reëel risico op ernstige schade bestaat omdat de bootverbinding tussen Marka en Mogadishu niet meer veilig is, overweegt de rechtbank als volgt.
20. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanuit Mogadishu niet veilig zal kunnen reizen naar Marka. De minister heeft hierbij terecht betrokken dat Mogadishu en Marka onder controle staan van de Somalische overheid. Door eiser is niet aannemelijk gemaakt dat, in weerwil hiervan, de bootverbinding tussen Mogadishu en Marka niet veilig is. De verwijzing naar berichten over de aanslagen die in augustus 2024 in Mogadishu hebben plaatsgevonden is daarvoor onvoldoende. Dit geldt eveneens voor de algemene verwijzing naar de meest recente informatie van Vluchtelingenwerk Nederland. Ook hier blijkt immers niet uit dat het voor eiser onveilig is om via de bootverbinding van Mogadishu naar Marka te reizen. Voor wat betreft het bericht van Africanews overweegt de rechtbank dat hieruit weliswaar blijkt dat de haven van Marka sinds 13 augustus 2024 in de macht is van [naam] , maar dat de minister in zijn verweerschrift heeft gewezen op een recenter bericht van Africanews waaruit blijkt dat de haven diezelfde dag weer onder controle van de Somalische overheid is komen te staan. De minister heeft er verder terecht op gewezen dat er geen aanwijzingen zijn dat [naam] aanvallen uitvoert op de bootverbinding tussen Mogadishu en Marka. Op grond hiervan heeft de minister terecht geconcludeerd dat eiser veilig via de bootverbinding van Mogadishu naar Marka kan reizen.
21. Eiser heeft ter zitting nog gewezen op een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) over de benoeming van een land als veilig land. Hieruit volgt dat er niet slechts enkele veilige gebieden kunnen worden aangewezen of bepaalde groepen uitgesloten kunnen worden.
22. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat het eerst ter zitting naar voren brengen van deze grond in strijd is met de goede procesorde. Desalniettemin zal de rechtbank overgaan tot bespreking van deze grond. De rechtbank stelt vast dat eiser geen vindplaats genoemd van het arrest. Zij neemt aan dat eiser doelt op het arrest van het Hof van 4 oktober 2024 (ECLI:EU:C:2024:841). Dit arrest ziet echter op de aanwijzing van veilige landen van herkomst. Hiervan is in het geval van eiser geen sprake. Reeds hierom kan de grond niet slagen. Deze behoeft daarom ook geen verdere bespreking.
23. Gelet op het voorgaande heeft de minister de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet ten onrechte afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister dit standpunt voldoende gemotiveerd. Van enige onzorgvuldigheid is de rechtbank niet gebleken.
Terugkeerbesluit
24. Eiser heeft opgemerkt dat hij het merkwaardig vindt dat hem een vertrektermijn van vier weken is gegeven terwijl hij de uitspraak op zijn beroep in Nederland mag afwachten. De rechtbank ziet in deze enkele opmerking geen beroepsgrond waarop in dient te worden gegaan.

Conclusie en gevolgen

25. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.O.Y. Elagab, rechter, in aanwezigheid van C. van Osch, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.