ECLI:NL:RBDHA:2025:713

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2025
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
NL25.1650
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Polen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 januari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die een asielaanvraag had ingediend, was het niet eens met het besluit van de minister van Asiel en Migratie om zijn aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Polen verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling. Verzoeker had eerder beroep ingesteld tegen dit besluit, maar dit was bij uitspraak van 31 december 2024 kennelijk ongegrond verklaard. Vervolgens heeft verzoeker verzet aangetekend tegen deze uitspraak en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat hij op 14 januari 2025 aan Polen zou worden overgedragen.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het verzet geen redelijke kans van slagen heeft. Hij oordeelde dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat de rechtbank in de eerdere uitspraak onterecht zonder zitting heeft geoordeeld. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker geen nieuwe argumenten of informatie heeft aangedragen die de eerdere beslissing zouden kunnen ondermijnen. Bovendien weegt het belang van de verweerder om verzoeker over te dragen aan de Poolse autoriteiten zwaarder dan het belang van verzoeker om de behandeling van zijn verzet in Nederland af te wachten. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook afgewezen, met de conclusie dat er geen reden is om te twijfelen aan de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht zaaknummer: NL25.1650
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. T.M. van der Wal), en
de minister van Asiel en Migratie,verweerder

Inleiding

1. Bij besluit van 11 november 2024 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1.
Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Het beroep is bij uitspraak van 31 december 2024 (de bestreden uitspraak) buiten zitting kennelijk ongegrond verklaard1.
1.2.
Verzoeker heeft tegen de bestreden uitspraak verzet ingediend.
1.3.
Op 6 januari 2025 is aan verzoeker kenbaar gemaakt dat hij op 14 januari 2025 zal worden overgedragen aan Polen. Verzoeker heeft vervolgens om een voorlopige voorziening verzocht met het doel om niet te worden overgedragen en zijn verzet hier te kunnen afwachten. Verweerder heeft een reactie ingediend op dit verzoek.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
2. Verzoeker heeft een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is niet in behandeling genomen omdat Polen daarvoor verantwoordelijk is. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard. Zij heeft in de bestreden uitspraak – kort samengevat – geoordeeld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat in het geval van Polen niet (langer) kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ook heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat hij bij problemen geen mogelijkheid heeft om te klagen bij de Poolse autoriteiten. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het standaard
1. Zaaknummer NL24.44503.
voornemen niet in strijd met de zorgvuldigheid en dat verzoeker niet is geschaad in zijn recht op effectieve rechtsbijstand doordat verweerder pas na de zienswijze de loopbrief aan het dossier heeft toegevoegd. Ook is volgens de rechtbank niet gebleken dat de hoormedewerker bij het aanmeldgehoor onzorgvuldig heeft gehandeld. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het overnameverzoek tijdig aan de Poolse autoriteiten is toegezonden. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder niet gehouden was gebruik te maken van diens discretionaire bevoegdheid.
Wat vindt verzoeker?
3. Verzoeker betoogt – kort samengevat – dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het gebruik van tekstblokken in het voornemen niet in strijd is met de zorgvuldigheid, omdat deze handelswijze in strijd is met artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn, het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel, de Vreemdelingenwet en artikelen 3.115 tot en met 3.119 van het Vreemdelingenbesluit. Verder betoogt verzoeker dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat ten aanzien van Polen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat Polen zich veelvuldig schuldig maakt aan pushbacks. De rechtbank heeft in de bestreden uitspraak niet kenbaar de door verzoeker genoemde landeninformatie betrokken. Tot slot betoogt verzoeker dat de overdracht naar Polen op 14 januari 2025 inbreuk maakt op het recht op een eerlijk proces en het recht op effectief rechtsmiddel. De overdracht is volgens verzoeker in strijd met artikel 27 van de Dublinverordening, artikel 13 van de Terugkeerrichtlijn en artikel 47 van het Handvest.

Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?

4. De voorzieningenrechter kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist en kan als partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad ook uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd voor een zitting.2
Is er sprake van spoedeisend belang?
5. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om spoedeisend belang aan te nemen, omdat verzoeker op 14 januari 2025 zal worden overgedragen aan Polen. De voorzieningenrechter zal beoordelen of het verzet een redelijke kans van slagen heeft.
Heeft het verzet een redelijke kans van slagen?
6. De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij verzet uitsluitend de vraag speelt of de rechtbank terecht tot een vereenvoudigde behandeling is overgegaan wegens de kennelijke uitkomst van het beroep. Dit betekent dat de beoordeling in verzet beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder verzoeker een gelegenheid te bieden op een zitting te worden gehoord over zijn beroep. Als in verzet argumenten naar voren worden gebracht die op een zitting ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, dient te worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over de uitkomst. Zo ja, dan wordt het verzet
2 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 8:83, vierde lid, van de Awb.
gegrond verklaard zodat nader onderzoek kan plaatsvinden. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het verzet geen redelijke kans van slagen heeft. Dat verzoeker het niet eens is met de bestreden uitspraak, is onvoldoende om te oordelen dat de rechtbank verzoeker op een zitting had moeten horen of dat het verzet een redelijke kans van slagen heeft. Verzoeker heeft geen nieuwe stellingen of informatie naar voren gebracht die volgens de voorzieningenrechter maken dat de rechtbank in de bestreden uitspraak niet zonder een onderzoek op een zitting had mogen oordelen over de beroepsgronden of waardoor de voorzieningenrechter anderszins gaat twijfelen aan het bestreden oordeel. Anders dan verzoeker stelt, is de rechtbank in de bestreden uitspraak wel ingegaan op het standpunt van verzoeker over het gebruik van een standaard voornemen. In overweging 6. heeft de rechtbank immers gemotiveerd waarom dit standpunt – en daarmee dus het beroep op de genoemde artikelen – niet slaagt. In het beroep dat verzoeker nu doet op artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn, ziet de voorzieningenrechter ook geen reden om te twijfelen aan de bestreden uitspraak. Verder heeft de rechtbank in overweging 9.1 geoordeeld dat verzoeker er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat ten aanzien van Polen niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank heeft in deze overweging het besluit van 11 november 2024 getoetst, waarvan de landeninformatie waar verzoeker op wijst onderdeel uitmaakt. Dat de rechtbank de rapporten, arresten, het nieuwsartikel en de e-mail waar verzoeker in de zienswijze op heeft gewezen niet expliciet heeft benoemd in de bestreden uitspraak, betekent niet dat zij deze informatie niet in haar oordeel heeft betrokken.

De belangenafweging

8. Tot slot is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerders belang om verzoeker op 14 januari 2025 over te dragen aan de Poolse autoriteiten zwaarder weegt dan verzoekers belang om de behandeling van zijn verzet in Nederland te mogen afwachten. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat weliswaar uit artikel 8:55, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de verplichting volgt om op verzet tegemoet te komen aan een verzoek om op een zitting te worden gehoord. Hieruit blijkt echter niet dat dit betekent dat de opposant – in dit geval verzoeker – in Nederland moet zijn om te worden gehoord. Zo een verplichting volgt evenmin uit de door verzoeker genoemde artikelen. Verzoeker kan zich tijdens de verzetszitting laten vertegenwoordigen door een gemachtigde of kan anderszins deelnemen aan de zitting zoals telefonisch of middels een digitale verbinding.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het verzet geen redelijke kans van slagen heeft. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af. Verweerder hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier. De beslissing is telefonisch aan partijen medegedeeld op 13 januari 2025.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 januari 2025

Documentcode: DSR44513268

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.