Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2005 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Eiser voert aan dat de ophouding op een onjuiste grondslag heeft plaatsgevonden. In het proces-verbaal ophouding en onderzoek M105A staat dat eiser is opgehouden wegens het niet onmiddellijk kunnen vaststellen van zijn identiteit, terwijl eiser eerder in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend. Volgens eiser is sprake van een gebrekkige ophouding, die tot opheffing van de bewaring moet leiden.
3. Uit vaste rechtspraak van de Afdelingvolgt dat de onrechtmatigheid van de ophouding slechts gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van de daaropvolgende maatregel van bewaring, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.Niet in geschil is dat de ophouding op de verkeerde grondslag heeft plaatsgevonden en dat deze had moeten plaatsvinden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw. Bedoeld gebrek leidt echter niet tot de onrechtmatigheid van de maatregel, nu niet is gesteld of gebleken dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad. Het geconstateerde gebrek leidt wel tot de veroordeling van verweerder in de proceskosten van eiser.
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiseren met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag.Verweerder heeft als zware grondenvermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
-
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
- 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
- 3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
- 3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
- 3i. heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte grondenvermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
- 4b. meerderen aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlenging van een verblijfsvergunning hebben geleid;- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser stelt dat hij ten onrechte op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw in bewaring is gesteld. Zijn identiteit en nationaliteit waren al bekend ten tijde van zijn overdracht door de Belgische autoriteiten.
6. Eiser heeft zijn persoonsgegevens niet onderbouwd met identificerende documenten. Ook heeft verweerder ter zitting toegelicht dat eisers identiteit in de asielprocedure niet is vastgesteld en dat eiser meerdere aliassen heeft opgegeven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat, onder deze omstandigheden, eiser op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw in bewaring gesteld mocht worden.
7. Verder stelt eiser dat hij ook ten onrechte op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw in bewaring is gesteld. Volgens eiser heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat sprake is van een risico op onttrekking. Eiser betwist daarvoor de zware gronden 3a, 3c, 3d, 3e, 3f en 3i. Voor grond 3a wijst hij erop dat zijn inreis een gecontroleerde overdracht vanuit België betrof en dat hem niet kan worden tegengeworpen dat hij eerder Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, zodat de zware grond 3a feitelijk onjuist is. Ten aanzien van de zware grond 3c voert eiser aan dat hem niet kan worden verweten dat hij niet aan het aan hem opgelegde terugkeerbesluit heeft voldaan, gelet op de zogenoemde Ararat-toets.Verder betwist eiser de zware gronden 3d en 3e, nu hij geen gebruik heeft gemaakt van aliassen en er slechts een gering verschil in geboortedata bestaat. Ook stelt eiser dat de zware grond 3f hem niet kan worden tegengeworpen, omdat hij zich niet aan identificatie heeft onttrokken. Ten aanzien van de zware grond 3i meent eiser dat, zolang zijn asielprocedure loopt, geen terugkeerplicht bestaat. De zware grond 3b wordt door eiser niet betwist. Ook de lichte gronden worden door eiser betwist, want ze zijn onvoldoende gemotiveerd. De lichte grond 4a bestaat enkel uit een standaardformulering en is onvoldoende toegespitst op eisers persoonlijke situatie. Met betrekking tot de lichte grond 4b merkt eiser op dat hij meerdere keren een asielaanvraag heeft ingediend, maar niet is onderbouwd waarom dit bijdraagt aan het risico op onttrekking. Ten aanzien van de lichte gronden 4c en 4d voert eiser aan dat verweerder zich heeft gebaseerd op een standaardmotivering. Onder deze omstandigheden kan niet worden aangenomen dat sprake is van een risico op onttrekking, zodat artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw niet van toepassing is.
8. Verweerder heeft ter zitting de zware gronden 3f en 3i laten vallen, zodat deze niet langer aan de maatregel ten grondslag liggen.
9. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden 3a en 3b feitelijk juist zijn. Uit vaste rechtspraak van de Afdelingvolgt dat verweerder bij de zware gronden 3a en 3b kan volstaan met een toelichting dat deze gronden zich feitelijk voordoen.Eiser was bij zijn eerste binnenkomst in Nederland niet in het bezit van een reis- of identiteitsdocument, noch van een geldig visum. De zware grond 3a is dan ook feitelijk juist. Uit het dossier blijkt verder dat eiser op 5 december 2022 en op 2 februari 2024 met onbekende bestemming is vertrokken. Dit wordt niet betwist door eiser. De feitelijke juistheid van de zware grond 3b staat daarmee vast. De zware gronden 3a en 3b zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en risico op onttrekken aan het toezicht aan te nemen. Gelet op dit risico, heeft verweerder de maatregel terecht gebaseerd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over de zware en lichte gronden behoeft geen bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is.
Lichter middel
10. Eiser voert verder aan dat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom niet voor een lichter middel is gekozen. Volgens eiser heeft hij rechtmatig verblijf gedurende de behandeling van zijn asielaanvraag en kan hij de uitkomst daarvan in vrijheid afwachten. Daarbij wijst eiser erop dat, zolang zijn asielprocedure loopt, geen sprake is van een terugkeerbesluit. Gelet hierop had verweerder moeten volstaan met een lichter middel, zoals plaatsing in een asielzoekerscentrum.
11. Verweerder heeft in de maatregel van bewaring voldoende gemotiveerd waarom niet kan worden volstaan met een lichter middel. Eiser heeft eerder de mogelijkheid gehad om zelfstandig naar zijn land van herkomst terug te keren en heeft dit niet gedaan. Verder is niet betwist door eiser dat hij tweemaal met onbekende bestemming is vertrokken. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden die de bewaring voor eiser onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien een lichter middel dan bewaring op te leggen. Voor zover eiser stelt dat geen sprake is van een terugkeerbesluit, overweegt de rechtbank dat voor het opleggen de huidige maatregel van bewaring, geen terugkeerbesluit is vereist. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
12. Ook is overigens niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot aan het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. In verband met de het vastgestelde gebrek in het voortraject zal verweerder worden veroordeeld in de proceskosten van eiser. De rechtbank stelt deze kosten met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).