ECLI:NL:RBDHA:2025:711

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
C/09/677253 / KG ZA 24-1172
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot verwijdering van de GVM-lijst van een gedetineerde met een hoog risico op ontvluchting en liquidatie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2025 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de eiser, een gedetineerde, vorderde om van de GVM-lijst te worden verwijderd of zijn risicoprofiel te laten wijzigen. De eiser, die in 2016 in Ierland werd aangehouden en in 2017 aan Nederland werd overgeleverd, is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf vanwege zijn betrokkenheid bij liquidaties. De rechtbank heeft vastgesteld dat de selectiefunctionaris van het Operationeel Overleg (OO) op basis van beschikbare informatie in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat er nog steeds een hoog risico bestaat op ontvluchting en liquidatie. De rechtbank heeft de vordering van de eiser afgewezen, omdat de handhaving van zijn plaatsing op de GVM-lijst gerechtvaardigd is op basis van de risico's die hij met zich meebrengt. De rechtbank oordeelde dat de informatie die door de Staat is aangevoerd, waaronder meldingen van een mogelijke ontsnapping en liquidatiegevaar, voldoende onderbouwd is en dat de risico's actueel zijn. De eiser is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/677253 / KG ZA 24-1172
Vonnis in kort geding van 23 januari 2025
in de zaak van
[eiser], verblijvende in de PI [plaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. T.S. van der Horst te Utrecht,
tegen:
de Staat der Nederlanden(Ministerie van Justitie en Veiligheid) te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. T.J. Crom te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de niet betekende dagvaarding, met producties 1 tot en met 8;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 10.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 9 januari 2025 in het Justitieel Complex Schiphol te Badhoevedorp. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de advocaten van beide partijen het woord gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen. Deze maken deel uit van het dossier. Datzelfde geldt voor de producties 9 tot en met 11 die als bijlage bij de spreekaantekeningen van de advocaat van [eiser] zijn gevoegd en waartegen de advocaat van de Staat geen bezwaar heeft gemaakt.
1.3.
Tijdens de zitting is de datum voor het wijzen van vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
In 2016 is [eiser] aangehouden in Ierland en in februari 2017 is hij overgeleverd aan de Nederlandse autoriteiten omdat hij wordt verdacht van (samengevat) het organiseren en aansturen van liquidaties. De rechtbank Amsterdam heeft [eiser] in 2018 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaar vanwege een poging tot liquidatie in Diemen en in 2019 tot een levenslange gevangenisstraf vanwege zijn betrokkenheid bij een liquidatie in Almere. Tegen beide vonnissen is hoger beroep ingesteld, waarop nog niet is beslist.
2.2.
Na zijn overlevering is [eiser] geplaatst in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) van PI [plaats 2] vanwege een extreem vluchtrisico en recidivegevaar. Tijdens zijn detentie in Ierland had de politie namelijk informatie ontvangen over een ophanden zijnde ontsnappingspoging met hulp van buitenaf, waarbij [eiser] contact onderhield met zijn handlangers door middel van een telefoon die is aangetroffen in de ruimte waar [eiser] verbleef.
2.3.
Het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) heeft op 6 augustus 2018 een rapport opgesteld met betrekking tot [eiser] . Daarin staat dat in de eerste helft van 2018 van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) informatie heeft ontvangen dat [eiser] (nog steeds) informatie verstrekt aan iemand buiten de gevangenis en dat die persoon zou weten wat hij moet doen met betrekking tot te plegen liquidaties. Die informatie werd door het TCI als betrouwbaar beoordeeld. Verder heeft het TCI informatie ontvangen dat [eiser] personen buiten detentie van geld voorziet en dat hij buiten de gevangenis iemand heeft die dingen voor hem regelt. Met betrekking tot die informatie kon het TCI geen oordeel geven over de betrouwbaarheid.
2.4.
In een uitspraak van 25 maart 2019 heeft de beroepscommissie van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) (samengevat) geoordeeld dat de beslissing om het verblijf van [eiser] in de EBI te verlengen niet goed is gemotiveerd omdat uit de overgelegde GRIP-informatie niet, althans onvoldoende, blijkt dat de risico’s op grond waarvan [eiser] in de EBI was geplaatst nog actueel zijn. Volgens de beroepscommissie moest daarom een nieuwe beslissing worden genomen over een eventuele verlenging van het verblijf aan de hand van verifieerbare en actuele informatie.
2.5.
In april 2019 is [eiser] overgeplaatst naar de PI Roermond. Na advies van het Operationeel Overleg (OO), bestaande uit een selectiefunctionaris, leden van het Openbaar Ministerie, het GRIP en de directeur van de PI, is [eiser] op basis van de Circulaire Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico van 8 juli 2021 (hierna ‘de Circulaire’) geplaatst op de in hoofdstuk 2 van de Circulaire bedoelde ‘GVM-lijst’. Daarbij is aan [eiser] het risicoprofiel ‘hoog’ toegekend, vanwege onder meer (het risico op) ontvluchting en/of bevrijding van buitenaf (criterium A) en (het risico op) Liquidatie of bedreiging in detentie van of door de gedetineerde (criterium C).
2.6.
Vervolgens is [eiser] achtereenvolgens overgeplaatst naar de PI Leeuwarden, de PI Arnhem, de PI Krimpen aan den IJssel en de PI [plaats 1] , waarbij zijn plaatsing op de GVM-lijst in de categorie ‘hoog’ telkens is gehandhaafd op basis van verslagen van het OO. Tegen die verlengingen heeft [eiser] geen bezwaar gemaakt.
2.7.
In een GRIP-rapport van 23 december 2019 is met betrekking tot [eiser] opgenomen dat het TCI informatie heeft ontvangen dat er een groot geldbedrag beschikbaar is gesteld om [eiser] te helpen ontsnappen op het moment dat hij niet langer in de EBI zit, waarbij het TCI kenbaar heeft gemaakt geen oordeel te kunnen geven over de betrouwbaarheid van die informatie.
2.8.
Op 13 april 2022 heeft het GRIP opnieuw gerapporteerd over [eiser] . In dat rapport zijn onder meer de namen genoemd van personen met wie [eiser] volgens het Openbaar Ministerie niet gelijktijdig in de PI mag verblijven. Daarbij gaat het om personen die in 2015 in Berlijn zijn geweest voor een poging om [eiser] te vermoorden, waarvoor zij ook zijn veroordeeld, en personen van wie bekend is dat zij de wens hebben/opdracht hebben gegeven om [eiser] te vermoorden.
2.9.
In een GRIP-rapport van 17 november 2022 met betrekking tot [eiser] is onder meer vermeld dat op 2 november 2022 de volgende meldingen zijn binnengekomen bij Meld Misdaad Anoniem (MMA):
Naar aanleiding van deze meldingen heeft de politie onderzoek gedaan, waarbij geen aanvullende informatie is gevonden die de meldingen concreter maakt of ontkracht.
2.10.
In de Verslaglegging Operationeel Overleg van 12 april 2023 is (samengevat) met betrekking tot [eiser] vermeld dat het Openbaar Ministerie kenbaar heeft gemaakt dat er geen nieuwe aanvullende informatie is en dat de bestaande informatie nog steeds actueel is. Het Openbaar Ministerie heeft daarbij toegelicht dat [eiser] een reële kans maakt om ook in hoger beroep tot een levenslange/maximale gevangenisstraf te worden veroordeeld en dat hij deel uitmaakt(e) van een crimineel en gewelddadig netwerk, zodat er een reëel gevaar op ontvluchting of bevrijding is (criterium A) en er ook gevaar blijft bestaan voor het plannen van een liquidatie of ernstige bedreiging vanuit detentie (criterium C). Verder is in de Verslaglegging vanuit de PI vermeld dat [eiser] een aantal straffen/ordemaatregelen heeft gekregen voor onder meer overschrijding van zijn belminuten en het voeren van versluierde gesprekken in een andere taal, waarbij hij onder meer de woorden ‘pang pang’ heeft gebruikt. Verder heeft de PI benadrukt dat het risico op ontvluchting niet onwaarschijnlijk is nu [eiser] niet langer in de EBI verblijft en in 2019 is gebleken dat er een groot geldbedrag beschikbaar is gesteld om hem te helpen ontsnappen. Daar komt volgens de PI bij dat [eiser] op het moment dat de meldingen bij MMA werden gedaan op dezelfde afdeling verbleef als een oom van [naam] en er een redelijk vermoeden was dat [eiser] over een telefoon beschikte. Ten slotte zijn er volgens de PI sterke aanwijzingen voor liquidatiegevaar met betrekking tot [eiser] vanwege het grote aantal personen met wie hij niet in aanraking mag komen of die een gevaar voor hem vormen.
2.11.
In een GRIP-rapportage van 14 maart 2024 is (samengevat) vermeld dat de in de eerdere rapportages met betrekking tot [eiser] opgenomen informatie nog altijd actueel is.
2.12.
Op 10 april 2024 heeft de directeur van de PI Krimpen aan den IJssel aan [eiser] toezichtmaatregelen opgelegd. [eiser] heeft daarover geklaagd bij de beklagcommissie uit de commissie van toezicht bij de PI Krimpen aan den IJssel. In een uitspraak van 5 september 2024 heeft de beklagcommissie geoordeeld dat de directeur de maatregelen in redelijkheid heeft kunnen opleggen en is het beklag van [eiser] ongegrond verklaard. De beklagcommissie heeft in de uitspraak de volgende overweging ten overvloede gegeven:
2.13.
Op 11 oktober 2024 is [eiser] opnieuw besproken in het OO. In de Verslaglegging Operationeel Overleg van die datum is (samengevat) vastgelegd dat sprake is van een risico op ontvluchting en/of bevrijding van buitenaf (criterium A), omdat uit informatie van het GRIP is gebleken dat er twee anonieme meldingen zijn gedaan dat [eiser] wil ontsnappen, terwijl het crimineel samenwerkingsverband waarvan [eiser] deel uitmaakt beschikt over voldoende geld, macht en middelen om die ontvluchting daadwerkelijk mogelijk te maken. Bij dit oordeel is betrokken dat aan [eiser] een levenslange gevangenisstraf is opgelegd, dat het hoger beroep in beide strafzaken nog loopt en dat de kans reëel is dat [eiser] ook in hoger beroep tot een levenslange, althans maximale gevangenisstraf wordt veroordeeld.
Met betrekking tot het risico op liquidatie of bedreiging in detentie van of door [eiser] is in de verslaglegging opgenomen dat in 2022 twee mannen zijn veroordeeld wegens het voorbereiden van de liquidatie van [eiser] in 2015, dat uit informatie van het GRIP blijkt dat het risico op liquidatie volgens het Openbaar Ministerie nog altijd bestaat en dat het OO geen reden heeft om die informatie niet als actueel te beschouwen. Mede in aanmerking genomen het criminele milieu waarin [eiser] zich begeeft bestaat er volgens het OO nog altijd een risico op liquidatie of bedreiging in detentie (criterium C).
2.14.
Op 23 oktober 2024 heeft de directeur van de PI [plaats 1] schriftelijk aan [eiser] meegedeeld dat besloten is om de GVM-status ‘hoog’ te handhaven voor zowel criterium A als criterium C. Daarbij is onder meer het volgende meegedeeld:
Verder heeft de directeur aan [eiser] voor een periode van zes maanden (tot 11 april 2025) een aantal veiligheidsmaatregelen opgelegd, onder meer met betrekking tot het ontvangen van bezoek, het gebruik van een telefoon en controle van zijn cel. Daarbij is het voor [eiser] niet mogelijk om in aanmerking te komen voor een aanstelling in speciale baantjes. Ook tegen deze maatregelen heeft [eiser] een klaagschrift ingediend bij de beklagcommissie, waarop nog niet is beslist.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven –
primairde Staat te bevelen om [eiser] binnen 48 uur na de datum van dit vonnis van de GVM-lijst te (doen) verwijderen, althans
subsidiairde Staat te bevelen om binnen 48 uur na de datum van dit vonnis het risicoprofiel van [eiser] te (doen) wijzigen, een en ander met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
Daartoe stelt [eiser] – samengevat – het volgende. De handhaving van [eiser] op de GVM-lijst is onrechtmatig, in elk geval voor zover daarbij wordt uitgegaan van het risicoprofiel ‘hoog’. [eiser] betwist dat sprake is van vluchtgevaar of liquidatiegevaar. De in de GRIP-rapportages genoemde informatie is niet actueel, betrouwbaar en concreet en vindt geen steun in de gebeurtenissen sinds de datum waarop [eiser] is gedetineerd. De selectiefunctionaris van het OO heeft daarom volgens [eiser] in redelijkheid niet kunnen beslissen om de plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst op basis van de indicatoren A en C en de toekenning van het risicoprofiel ‘hoog’ te handhaven. De Staat moet [eiser] daarom van de GVM-lijst verwijderen, althans zijn plaatsing afschalen naar het risicoprofiel ‘verhoogd’.
3.3.
De conclusie van de Staat strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn vordering, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het verweer van de Staat zal, voor zover nodig, hierna worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

Bevoegdheid en ontvankelijkheid
4.1.
[eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding, gegeven.
4.2.
In dit kort geding komt [eiser] op tegen de beslissing van (de selectiefunctionaris van) het OO om hem met de status ‘hoog’ op de GVM-lijst te plaatsen en deze plaatsing te handhaven. Nu er voor [eiser] geen andere rechtsgang openstaat om de door hem beoogde verwijdering van de GVM-lijst of de afschaling naar een lagere categorie te bewerkstelligen, is hij in deze kortgedingprocedure ontvankelijk in zijn vorderingen.
Spoedeisend belang
4.3.
[eiser] heeft gesteld dat zijn plaatsing op de GVM-lijst in de categorie ‘hoog’ meebrengt dat hij niet in aanmerking komt voor beeldbellen met zijn minderjarige dochter, omdat dat voor gedetineerden op de GVM-lijst niet is toegestaan. Volgens [eiser] heeft hij er onder meer daarom belang bij dat hij van de GVM-lijst wordt verwijderd, zodat de directeur van de PI in ieder geval de mogelijkheid heeft om [eiser] weer in de gelegenheid te stellen via een beeldtelefoon contact te hebben met zijn dochter. Daarmee heeft [eiser] zijn (spoedeisend) belang bij toewijzing van de vorderingen voldoende aannemelijk gemaakt.
Juridisch kader
4.4.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de toetsing in dit kort geding zich beperkt tot de beslissing [eiser] op de GVM-lijst te plaatsen en/of te handhaven. De beslissing van de directeur van de penitentiaire inrichting om bepaalde toezichtmaatregelen aan [eiser] op te leggen is immers vatbaar voor beklag en beroep bij de RSJ.
4.5.
Niet in geschil is dat een grote mate van beoordelingsvrijheid moet worden gelaten bij de beslissing om een gedetineerde in een bepaalde categorie op de GVM-lijst te plaatsen. Dit betekent dat die beslissing door de civiele rechter in kort geding slechts marginaal kan worden getoetst. De vordering van [eiser] is dus slechts toewijsbaar als voorshands geconcludeerd kan worden dat in redelijkheid niet besloten kon worden [eiser] in de categorie ‘hoog’ op de GVM-lijst te plaatsen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat die conclusie niet kan worden getrokken. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.6.
De criteria op basis waarvan een gedetineerde op de GVM-lijst kan worden geplaatst zijn neergelegd in paragraaf 2.1 van de Circulaire. In het geval van [eiser] is de plaatsingsbeslissing gegrond op de criteria A. (risico op) Ontvluchting en/of bevrijding van buitenaf en C. (risico op) Liquidatie of bedreiging in detentie van of door de gedetineerde. Daarbij is uitgegaan van de risicocategorie ‘hoog’. Die categorie vindt toepassing in gevallen waarin een gedetineerde een dusdanige dreiging vormt voor de orde en veiligheid voor de inrichting dat hij door middel van het OO gemonitord moet worden en dat hij in een ‘GVM-hoog penitentiaire inrichting’ moet worden geplaatst. Hierna zal per criterium worden beoordeeld of het OO in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst te handhaven.
Criterium A (vluchtgevaar)
4.7.
Tegenover het standpunt van het OO dat met betrekking tot [eiser] sprake is van een (hoog) risico op ontvluchting en/of bevrijding van buitenaf, heeft [eiser] gesteld dat er geen betrouwbare en concrete informatie voorhanden is op grond waarvan een voornemen tot ontvluchting kan worden aangenomen en dat evenmin is gebleken van concrete en actuele signalen die wijzen op een risico op ontvluchting. [eiser] heeft in dat verband naar voren gebracht dat de MMA-meldingen waarop het OO zich beroept dateren uit november 2022, terwijl niet relevant is dat de veroordelingen nog niet onherroepelijk zijn. In hoger beroep kan [eiser] immers nog worden vrijgesproken. Verder heeft [eiser] gesteld dat de Staat niet concreet heeft gemaakt dat er voldoende geld, macht en middelen beschikbaar zijn om ontvluchting mogelijk te maken. Ten slotte heeft [eiser] naar voren gebracht dat de beroepscommissie van de RSJ op 25 maart 2019 met betrekking tot de verlenging van het verblijf van [eiser] in de EBI al heeft geoordeeld dat de Staat geen, althans onvoldoende verifieerbare en actuele informatie heeft ingebracht op grond waarvan een onaanvaardbaar risico op ontvluchting kan worden aangenomen.
4.8.
De Staat heeft hiertegenover aangevoerd dat [eiser] een kopstuk is in de criminele organisatie van Ridouan Taghi en een prominente figuur in het criminele milieu. Dit betekent dat [eiser] kan rekenen op steun vanuit een organisatie die beschikt over de invloed en de middelen om ontsnapping uit detentie mogelijk te maken, aldus de Staat. De Staat heeft daarbij toegelicht dat de politie al tijdens de detentie van [eiser] in Ierland informatie heeft gekregen over een ophanden zijnde ontsnappingspoging en dat daar sinds zijn detentie in Nederland nog aanvullende informatie bij is gekomen, bestaande uit TCI-informatie uit 2019 met betrekking tot de beschikbaarheid van een geldbedrag om [eiser] te helpen ontsnappen als hij niet langer in de EBI verblijft en de MMA-meldingen in november 2022 met betrekking tot een plan om te ontsnappen. De Staat heeft daarbij toegelicht dat er voldoende feitelijke omstandigheden zijn om die meldingen te ondersteunen, namelijk de versluierde telefoongesprekken die [eiser] heeft gevoerd en het vermoeden dat [eiser] heeft beschikt of kunnen beschikken over een telefoon. Ten slotte heeft de Staat aangevoerd dat, zolang het hoger beroep in de strafzaken tegen [eiser] nog loopt, de kans op ontvluchting groter is omdat [eiser] daarvoor meerdere keren vervoerd moet worden.
4.9.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kon (de selectiefunctionaris van) het OO op basis van de beschikbare informatie in redelijkheid komen tot de inschatting dat ten aanzien van [eiser] het risico bestaat dat hij uitbreekt of ontvlucht. . Uit de beslissing van de RSJ in 2019 en het feit dat vervolgens niet opnieuw is besloten om zijn verblijf in de EBI te verlengen, volgt niet dat er geen grond was om hem destijds op de GVM-lijst op te nemen en daarbij uit te gaan van een hoog risico. In de jaren daarna zijn er aanwijzingen geweest die de inschatting van het OO rechtvaardigen. Dat sinds de MMA-meldingen in november 2022 inmiddels ruim twee jaar zijn verstreken betekent niet zonder meer dat dit risico niet meer aanwezig is. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat aannemelijk is dat het plannen en het voorbereiden van een ontvluchting van een gedetineerde die weinig contact heeft met de buitenwereld tijd kost. Verder weegt de voorzieningenrechter mee dat de Staat voldoende heeft onderbouwd dat voor de juistheid van de MMA-meldingen in ieder geval enige ondersteuning kan worden gevonden in de omstandigheid dat [eiser] in 2023 versluierde gesprekken heeft gevoerd met mensen buiten de PI, waarbij ook het vermoeden bestond dat [eiser] de beschikking had over een telefoon, dat hij risicovolle contacten had binnen de PI en dat aannemelijk is dat er voldoende financiële middelen voor ontvluchting beschikbaar zijn.
Criterium C (liquidatiegevaar)
4.10.
Aan de beslissing om [eiser] op de GVM-lijst in de categorie ‘hoog’ te plaatsen ten grondslag gelegd dat ten aanzien van [eiser] (het risico op) Liquidatie of bedreiging in detentie van of door de gedetineerde bestaat.
4.11.
[eiser] heeft gesteld dat het OO ter onderbouwing van dit standpunt uitsluitend heeft verwezen naar gebeurtenissen in 2015 en naar het niet onderbouwde standpunt van het Openbaar Ministerie dat dit risico nog altijd bestaat. Volgens [eiser] is er geen actuele, betrouwbare en concrete informatie ter rechtvaardiging van de conclusie dat criterium C nog op hem van toepassing is.
4.12.
De Staat heeft met betrekking tot het liquidatiegevaar naar voren gebracht dat uit als betrouwbaar aangemerkte informatie van het TCI is gebleken dat [eiser] vanuit detentie een liquidatie heeft georganiseerd, waarvoor hij in 2019 is veroordeeld. Verder heeft de Staat aangevoerd dat uit het GRIP-rapport van 13 april 2022 blijkt dat [eiser] met een vijftal personen niet gelijktijdig in detentie mag verblijven, omdat deze personen betrokken waren bij een vergevorderd plan om [eiser] te liquideren, dan wel omdat zij nog altijd de wens hebben om [eiser] te liquideren en daartoe ook opdracht hebben gegeven. Ten slotte blijkt uit de verslagen van het OO dat het OO geen aanleiding ziet om het liquidatiegevaar ten aanzien van [eiser] niet langer aan te nemen, aldus de Staat.
4.13.
Tegen die achtergrond is de voorzieningenrechter van oordeel dat voldoende is gebleken dat het OO in redelijkheid heeft kunnen aannemen dat met betrekking tot [eiser] nog altijd sprake is van (een risico op) Liquidatie of bedreiging in detentie van of door [eiser] . De Staat heeft in dit verband voldoende onderbouwd dat een liquidatierisico dat voortkomt uit een bestaand conflict binnen het criminele milieu in de regel niet snel geweken zal zijn. Daar komt nog bij dat ook met de uitvoering van een liquidatie de nodige tijd gemoeid zal zijn. Anders dan [eiser] heeft gesteld rechtvaardigt het enkele tijdsverloop daarom niet de conclusie dat het oordeel van het OO niet langer is gebaseerd op concrete en actuele informatie.
4.14.
Dat de beklagcommissie in de uitspraak van 10 april 2024 heeft overwogen zich te kunnen voorstellen dat de informatie in het GRIP-rapport van 10 april 2024 in oktober 2024 niet meer voldoende is om de GVM-toezichtmaatregelen te verlengen, maakt het voorgaande niet anders. [eiser] heeft immers niet onderbouwd dat deze overweging ten overvloede van de beklagcommissie, die ziet op de eventuele verlenging van de toezichtmaatregeling door de directeur van de PI, mede betrekking heeft op het advies van het OO met betrekking tot de handhaving van de plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst in de categorie ‘hoog’.
Slotsom en proceskosten
4.15.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat onvoldoende grond is voor ingrijpen door de voorzieningenrechter zoals door [eiser] is gevorderd. Dit betekent dat zowel de primaire als de subsidiaire vordering worden afgewezen.
4.16.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en hij moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Staat worden begroot op:
- griffierecht
688,--
- salaris advocaat
1.107,--
- nakosten
€ 178,--
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.973,--
4.17.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, die aan de zijde van de Staat zijn begroot op € 1.973,--, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet hij € 92,-- extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt [eiser] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Dondorp en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2025.
mvt