ECLI:NL:RBDHA:2025:7099
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot faillietverklaring van een B.V. wegens onvoldoende bewijs van vordering
In deze zaak heeft [verzoekster] B.V. een verzoekschrift ingediend tot faillietverklaring van [verweerster] B.V. De rechtbank heeft op 23 april 2025 het verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelt dat [verzoekster] niet is verschenen op de zitting op 22 april 2025, ondanks een deugdelijke oproeping. Hierdoor is niet summierlijk gebleken van het bestaan van een vordering van [verzoekster] op [verweerster]. De rechtbank stelt vast dat er een lopende procedure is tussen partijen bij de rechtbank Rotterdam, waarin de vordering van [verzoekster] door [verweerster] wordt betwist. De rechtbank concludeert dat het verzoek tot faillietverklaring reeds op deze grond moet worden afgewezen. Tevens wordt [verzoekster] veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op € 614,- aan salaris advocaat. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. drs. J.C.A.T. Frima, rechter, in samenwerking met R. Becker, griffier.