ECLI:NL:RBDHA:2025:7099

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
C/09/682118 / FT RK 25/294
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot faillietverklaring van een B.V. wegens onvoldoende bewijs van vordering

In deze zaak heeft [verzoekster] B.V. een verzoekschrift ingediend tot faillietverklaring van [verweerster] B.V. De rechtbank heeft op 23 april 2025 het verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelt dat [verzoekster] niet is verschenen op de zitting op 22 april 2025, ondanks een deugdelijke oproeping. Hierdoor is niet summierlijk gebleken van het bestaan van een vordering van [verzoekster] op [verweerster]. De rechtbank stelt vast dat er een lopende procedure is tussen partijen bij de rechtbank Rotterdam, waarin de vordering van [verzoekster] door [verweerster] wordt betwist. De rechtbank concludeert dat het verzoek tot faillietverklaring reeds op deze grond moet worden afgewezen. Tevens wordt [verzoekster] veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op € 614,- aan salaris advocaat. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. drs. J.C.A.T. Frima, rechter, in samenwerking met R. Becker, griffier.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummer: C/09/682118 / FT RK 25/294
beschikking van 23 april 2025
in de zaak van
[verzoekster] B.V. (hierna: [verzoekster] )
verzoekster,
advocaat: mr. J.H. Fellinger,
tegen
[verweerster] B.V. (hierna: [verweerster] ),
verweerster,
advocaat: mr. C. Almeida.
Waar deze zaak over gaat
[verzoekster] heeft een verzoekschrift ingediend strekkende tot faillietverklaring van [verweerster] .
De rechtbank wijst dit verzoek af. Zij legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1.De procedure

1.1.
[verzoekster] heeft een verzoekschrift met bijlagen ingediend strekkende tot faillietverklaring van [verweerster] . [verzoekster] en [verweerster] zijn opgeroepen voor de behandeling van het verzoek tot faillietverklaring op 15 april 2025 om 11:00 uur. [verzoekster] heeft vervolgens de rechtbank verzocht de behandeling een week aan te houden (dus tot 22 april 2025) omdat haar advocaat mr. Fellinger op 15 april 2025 om 11:00 uur een andere zitting had. De zaak is vervolgens aangehouden tot 22 april 2025 om 10:00 uur, hetgeen aan partijen bekend was. Dat blijkt onder meer uit het feit dat mr. Fellinger in zijn brief van 18 april 2025 aan de rechtbank aangeeft: “Zittingsdatum: dinsdag 22 april om 10:00 uur”.
1.2.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van de volgende stukken:
- de e-mails van mr. Fellinger van 15 april 2025 met productie 10 bij het verzoekschrift (jaarrekening 2021) en van 18 april 2025 met productie 11 bij het verzoekschrift (conclusie van antwoord in reconventie in de tussen partijen bij de rechtbank Rotterdam aanhangige procedure);
- de e-mail van mr. Almeida van 22 april 2025 met conclusie van antwoord tevens eis in reconventie in de tussen partijen bij de rechtbank Rotterdam aanhangige procedure.
1.3.
Het verzoekschrift is op 22 april 2025 in raadkamer behandeld. Bij die gelegenheid zijn verschenen en gehoord:
- mr. Almeida voornoemd, namens [verweerster] ;
- mevrouw [naam] , managing director van [verweerster] .
[verzoekster] en mr. Fellinger zijn bij deze behandeling, ondanks deugdelijke oproeping, niet verschenen.
1.4.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Standpunten van partijen

2.1.
[verzoekster] stelt dat zij een vordering heeft op [verweerster] van € 210.000 (exclusief btw).
[verzoekster] heeft verder gesteld dat [verweerster] meer schulden onbetaald laat, waaronder die aan Barth Industrial Solutions van € 247.657,69 (exclusief btw).
2.2.
[verweerster] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, daarbij verwijzend naar de voormelde ingebrachte conclusie van antwoord. Kort gezegd erkent zij de vordering van [verzoekster] niet.

3.De beoordeling

Bevoegdheid

3.1.
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3, eerste lid, Verordening 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie (herschikking IVO), bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van [verweerster] in Nederland ligt.
Het beoordelingskader
3.2.
Een faillissement kan op verzoek worden uitgesproken wanneer van een vorderingsrecht van een verzoeker is gebleken én is gebleken dat de schuldenaar verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen (de faillissementstoestand). Van die toestand is sprake wanneer de schuldenaar meerdere schuldeisers heeft en hij niet meer betaalt. Een en ander dient summierlijk te blijken, dat wil zeggen dat zowel de toestand als de vordering na een kort, eenvoudig onderzoek moeten blijken.
Voor een uitgebreid onderzoek is in een faillissementsprocedure geen plaats.
Vorderingsrecht van [verzoekster]
3.3.
heeft verzocht om aanhouding van de behandeling tot 22 april 2025, maar is op 22 april 2025 niet verschenen om haar verzoekschrift nader te onderbouwen, of te reageren op de (inhoudelijke) betwisting van [verweerster] op het verzoek van [verzoekster] . Naar het oordeel van de rechtbank is [verzoekster] er niet in geslaagd aan te tonen dat dit verweer reeds aanstonds als onaannemelijk of ongegrond verworpen dient te worden. Dit klemt temeer nu tussen partijen een procedure aanhangig is omtrent de door [verzoekster] gestelde en door [verweerster] betwiste vordering, in welke procedure half mei een comparitie van partijen bij de rechtbank Rotterdam plaats zal vinden.
3.4.
Nu uit het voorgaande volgt dat niet summierlijk is gebleken van het bestaan van een
vordering van [verzoekster] , dient het verzoek tot faillietverklaring reeds op die grond te
worden afgewezen. Hetgeen partijen omtrent de overige vereisten voor een
faillietverklaring naar voren hebben gebracht, behoeft daarmee geen bespreking meer.
3.5.
De rechtbank zal [verzoekster] , als de in het ongelijk gestelde partij, veroordelen in de
kosten van deze procedure en zal daarbij uitgaan van tarief II van het Liquidatietarief
rechtbank en hoven.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot faillietverklaring van [verweerster] af;
- veroordeelt [verzoekster] in de kosten van deze procedure, tot heden aan de zijde van [verweerster] begroot op € 614,- aan salaris advocaat (een punt à tarief II).
Dit is een beslissing van mr. drs. J.C.A.T. Frima, rechter, in samenwerking met R. Becker, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 april 2025.
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan degene die is verschenen en aan wie de Faillissementswet dat recht toekent gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen. Dat kan door een advocaat een verzoekschrift in te laten dienen bij de griffie van het gerechtshof in Den Haag.