ECLI:NL:RBDHA:2025:708
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake WIA-uitkering zonder spoedeisend belang
Op 15 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verzoekster had een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening in verband met de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek kennelijk ongegrond was en deed uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In het primaire besluit van 27 december 2023 was verzoekster per 28 oktober 2019 geen recht op een WIA-uitkering toegekend. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de voorzieningenrechter stelde vast dat er geen sprake was van een spoedeisend belang. Dit werd onderbouwd met de overweging dat bij financiële geschillen, zoals in deze zaak, het bedrag na afloop van de bodemzaak alsnog kan worden terugbetaald, en dat er geen acute financiële noodsituatie was.
Verzoekster voerde aan dat zij al maanden geen inkomen had en dat haar gezondheidsklachten verslechterden. Echter, de voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster niet had aangetoond dat zij geen recht had op bijstandsuitkering en dat haar situatie niet voldeed aan de criteria voor spoedeisendheid. De voorzieningenrechter merkte op dat verzoekster in een huis woont met meerdere medebewoners die een inkomen hebben, wat ook bijdraagt aan haar financiële situatie.
Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en de voorzieningenrechter verzocht verweerder om zo spoedig mogelijk een beslissing op het bezwaar te nemen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 januari 2025.