ECLI:NL:RBDHA:2025:7068

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
09/329920-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doden van een kat in Leidschendam onder de Wet Dieren

Op 22 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het doden van een kat, een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen diersoort, op 16 oktober 2024 in Leidschendam. De verdachte, geboren in 1994, heeft tijdens de terechtzitting op 22 april 2025 een bekennende verklaring afgelegd. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en een forensisch rapport. De rechtbank oordeelde dat het feit wettig en overtuigend bewezen was, en dat de verdachte strafbaar was, zonder feiten of omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsloten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van acht maanden geëist, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en de rechtbank heeft deze eis grotendeels overgenomen. De rechtbank legde ook een vrijheidsbeperkende maatregel op, inhoudende een locatieverbod voor de woning van de moeder van de verdachte, voor de duur van acht maanden. De rechtbank heeft de verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar beoordeeld, rekening houdend met zijn psychologische toestand, waaronder ADHD en PTSS. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis opgeheven, aangezien de verdachte deze tijd al in voorarrest had doorgebracht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/329920-24
Datum uitspraak: 22 april 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: Leyweg 813, 2545 HA Den Haag.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 23 januari 2025 (pro forma) en
22 april 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.M. Offers en van wat door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. H. Sazoglu naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 oktober 2024, te Leidschendam, gemeente
Leidschendam-Voorburg een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen
diersoort, te weten een kat, heeft gedood, te weten door die kat te stompen en/of
met een mes te steken, terwijl er geen sprake was van bedrijfsmatige productie van
dierlijke producten of in, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
aangewezen gevallen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359 lid 3, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit ook gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-202433550, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Zoetermeer, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 117).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 22 april 2025;
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 17 oktober 2024 (p. 52 - 53);
3. Het forensisch rapport, op 24 oktober 2024 opgemaakt door drs. M. Verkerk, MSc, veterinair forensisch arts.
3.2.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 16 oktober 2024, te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg
,een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen diersoort, te weten een kat, heeft gedood, te weten door die kat met een mes te steken, terwijl er geen sprake was van bedrijfsmatige productie van dierlijke producten of in, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van straf en maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van de klinische opname.
Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt opgelegd, inhoudende een locatieverbod voor de woning van de moeder van de verdachte aan de [adres 1] in Leidschendam voor de duur van acht maanden. Bij schending van het locatieverbod dient de verdachte steeds voor de duur van twee weken in vervangende hechtenis te worden genomen met een maximum van vier maanden.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling
zondermogelijkheid tot kortdurende klinische opname, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening. De raadsvrouw heeft verzocht het door de reclassering geadviseerde locatieverbod en het meewerken aan middelencontrole niet op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft een kat, een weerloos huisdier dat toebehoorde aan het gezin van de verdachte, zonder aanwijsbare concrete aanleiding met een mes gedood. Dit is een ernstig strafbaar feit.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 24 december 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitia (psychologisch) rapport van 23 januari 2025, opgemaakt door psycholoog drs. J.J. van der Weele. De deskundige concludeert dat bij de verdachte sprake is van ADHD en PTSS (thans deels in remissie).
Dit was ook het geval ten tijde van het ten laste gelegde en dit beïnvloedde verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. De deskundige adviseert het feit in (licht) verminderde mate toe te rekenen. Ten aanzien van het recidiverisico concludeert de deskundige dat het risico op geweldpleging laag lijkt.
De rechtbank is van oordeel dat het Pro Justitia rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de bevindingen worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundige over en acht de verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar voor het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 4 april 2025. De reclassering concludeert dat sprake is van een
gemiddeldrecidiverisico. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte aan hem op te leggen een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een locatieverbod (zonder elektronische monitoring), dagbesteding, meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan middelencontrole.
Straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting geprobeerd te vinden bij zaken als de onderhavige, maar vond de enkele zaak die hierover is gewezen onvoldoende verglijkbaar om voor wat betreft de strafoplegging bij aan te sluiten. Gelet op het onbegrijpelijke en gewelddadige karakter van het feit is volgens de rechtbank een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf hoe dan ook op zijn plaats. Aan de andere kant heeft de rechtbank ook oog voor de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij passende hulpverlening in het belang van de verdachte is.
Alles afwegende legt de rechtbank aan de verdachte op de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank zal daarbij de bijzondere voorwaarden opleggen zoals door de reclassering geadviseerd, behalve de klinische opname. Middelencontrole acht de rechtbank wel noodzakelijk, omdat er zorgen bestaan over het gebruik van cannabis door de verdachte. Reclasseringstoezicht op dit punt kan daarbij van meerwaarde zijn.
Vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank ziet, ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van (vergelijkbare) strafbare feiten, aanleiding om op grond van artikel 38v Sr een vrijheidsbeperkende maatregel, te weten een locatieverbod voor de woning van zijn moeder,
aan de verdachte op te leggen. De rechtbank acht oplegging van deze maatregel gewenst, omdat uit het dossier en uit het onderzoek op de terechtzitting zorgen zijn gebleken over de familieverhoudingen en omdat het delict is gepleegd in de woning van de moeder in een ruzieachtige setting. De rechtbank vindt het van belang dat herstel van de familieverhoudingen in alle rust kan gebeuren.
Het locatieverbod houdt in dat de verdachte zich niet binnen een straal van 100 meter rondom de woning van zijn moeder aan de [adres 1] te Leidschendam mag begeven voor de duur van acht maanden. Voor iedere keer dat de verdachte deze maatregel overtreedt, zal vervangende hechtenis worden opgelegd voor de duur van twee weken, met een maximum van vier maanden.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op de inhoud van het Pro Justitia rapport en het reclasseringsrapport moet er rekening mee worden gehouden dat de verdachte zich belastend zal gedragen jegens zijn moeder. De rechtbank beveelt daarom, gelet op artikel 38v lid 4 Sr dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Voorlopige hechtenis
Omdat de verdachte de thans opgelegde straf reeds in voorarrest heeft uitgezeten, zal de rechtbank de voorlopige hechtenis opheffen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 38v, 38w van het Wetboek van Strafrecht;
- 2.10 en 8.12 van de Wet Dieren.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.2 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
zich gedragen in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 2.10, eerste lid, van de Wet dieren;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
8(
ACHT)
MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
2(
TWEE)
MAANDEN,
niet zal worden tenuitvoergelegdonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich op uiterlijk vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de reclasseringsorganisatie van de regio waar hij verblijft. Zolang onbekend is waar hij zich zal vestigen kan de veroordeelde zich melden bij de verslavingsreclassering van Emergis op het adres [adres 2] , [postcode] [plaats] , [telefoonnummer] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van een forensische zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde wordt door de reclassering aangemeld bij een zorgverlener zodra bekend is in welke regio
hij na detentie verblijft. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- gedurende de proeftijd verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Vanuit een reclasseringstoezicht kan hij hiervoor worden aangemeld. Het verblijf
duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of
vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
- meewerkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
38v maatregel
legt op de maatregel dat de veroordeelde zich voor de duur van acht maanden niet zal bevinden binnen straal van 100 meter rondom de woning aan de [adres 1] te Leidschendam;
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van vier maanden;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
beveelt dat bovengenoemde maatregel en het - op grond van artikel 14c, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht - uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar (apart geminuteerd);
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte (apart geminuteerd).
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.C.J. Vriend, voorzitter,
mr. E.R.F. van Engelen, rechter,
mr. L. Anemaet, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.F. Tromp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 april 2025.
Mr. Anemaet is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.