ECLI:NL:RBDHA:2025:704

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
SGR 24/8005
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak na intrekking beroep

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 15 januari 2025, wordt het verzoek van verzoekster om een veroordeling van verweerder in de proceskosten beoordeeld. Verzoekster had op 7 april 2024 een beoordeling van haar arbeidsvermogen aangevraagd in het kader van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. Na het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder, heeft verzoekster op 14 juli 2024 verweerder in gebreke gesteld en later beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit. Tijdens de zitting op 21 november 2024 is verzoekster niet verschenen, maar verweerder was vertegenwoordigd. Op 3 december 2024 heeft verzoekster haar beroep ingetrokken, omdat verweerder inmiddels een beslissing had genomen op haar aanvraag. Verzoekster verzocht vervolgens om een proceskostenveroordeling tegen verweerder.

De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen, omdat verweerder geheel tegemoet was gekomen aan het beroep van verzoekster. De rechtbank overweegt dat bij intrekking van een beroep, wanneer het bestuursorgaan aan de indiener is tegemoetgekomen, de bestuursrechter op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. De rechtbank stelt vast dat de zaak van eenvoudige aard is, omdat het enkel gaat om de niet-tijdigheid van het beslissen. De rechtbank past een wegingsfactor van 0,5 toe en stelt de proceskosten vast op € 453,50. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld tot betaling van het door verzoekster betaalde griffierecht van € 51,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/8005

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 januari 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. S. Heijnen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoekster om een veroordeling van verweerder in de proceskosten.
1.1.
Verzoekster heeft op 7 april 2024 een beoordeling arbeidsvermogen in het kader van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten aangevraagd. Op 14 juli 2024 heeft verzoekster verweerder in gebreke gesteld in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag.
1.2.
Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep behandeld op de zitting van 21 november 2024. Verzoekster is met voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam] .
1.5.
Verzoekster heeft op 3 december 2024 het beroep ingetrokken, omdat verweerder alsnog een beslissing heeft genomen op de aanvraag. Verzoekster heeft verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
1.6.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. Verweerder heeft hierop niet gereageerd.
1.7.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Is verweerder aan verzoekster tegemoetgekomen?
4. De rechtbank moet dus beoordelen of verweerder geheel of gedeeltelijk aan verzoekster is tegemoetgekomen. Omdat verweerder alsnog een beslissing heeft genomen op de aanvraag, stelt de rechtbank vast dat verweerder geheel tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Welk bedrag aan proceskosten moet verweerder aan verzoekster vergoeden?
5. De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe. Verzoekster krijgt een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen.
5.1.
Op de zitting heeft verweerder de rechtbank verzocht om een wegingsfactor van 0,25 toe te passen, omdat de zaak uitsluitend gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en al uit de ingebrekestelling blijkt dat verweerder niet tijdig heeft beslist en er een dwangsom is verbeurd. De werkzaamheden van de gemachtigde van verzoekster lijken te bestaan uit het verzenden van standaardbrieven en er is niet veel contact nodig tussen verzoekster en haar gemachtigde. Volgens verweerder is het een makkelijke zaak en heeft verzoekster niet veel belang bij deze zaak omdat er waarschijnlijk binnen een paar dagen door verweerder zal worden beslist op de aanvraag. Verweerder verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 17 mei 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:5380.
5.2.
Voor zover verweerder dit standpunt handhaaft in de proceskostenveroordeling na intrekking van het beroep tegen het niet tijdig beslissen overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat uit vaste rechtspraak volgt dat bij het uitspreken van een proceskostenveroordeling een wegingsfactor licht (factor 0,5) wordt toegepast als het beroepschrift is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit en het beroep van eenvoudige aard is. Een beroep is in ieder geval van eenvoudige aard als alleen de niet-tijdigheid van het beslissen moet worden beoordeeld. De rechtbank is van oordeel dat daar in dit geval sprake van is. Uit de door verweerder aangehaalde uitspraak volgt niet waarom de rechtbank Midden-Nederland een wegingsfactor 0,25 toepast. De rechtbank zal in dit geval dan ook een wegingsfactor 0,5 toepassen.
5.3.
De gemaakte proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).
Krijgt verzoekster een vergoeding van het griffierecht?
6. De rechtbank wijst erop dat verweerder verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden. [3] Verzoekster moet zich hiervoor dan ook tot verweerder wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3.Dit volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.