Op 23 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een verzoeker die een voorlopige voorziening vroeg na de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Minister van Asiel en Migratie. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. B.A. Palm, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze was op 14 februari 2025 door de minister afgewezen als kennelijk ongegrond. Hiertegen had de verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 15 april 2025 behandeld, waarbij ook de gemachtigde van de minister aanwezig was. Tijdens de zitting werd duidelijk dat er al een uitspraak was gedaan op het beroep in een andere zaak (NL25.8370), waardoor de voorzieningenrechter oordeelde dat een voorlopige voorziening niet meer nodig was. Het verzoek werd dan ook afgewezen.
Desondanks heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de verzoeker recht heeft op een vergoeding van zijn proceskosten, die door de minister betaald moet worden. De vergoeding is vastgesteld op € 907,00, gebaseerd op de kosten voor rechtsbijstand door de gemachtigde. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.