ECLI:NL:RBDHA:2025:6988

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
NL25.8371
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag

Op 23 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een verzoeker die een voorlopige voorziening vroeg na de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Minister van Asiel en Migratie. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. B.A. Palm, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze was op 14 februari 2025 door de minister afgewezen als kennelijk ongegrond. Hiertegen had de verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 15 april 2025 behandeld, waarbij ook de gemachtigde van de minister aanwezig was. Tijdens de zitting werd duidelijk dat er al een uitspraak was gedaan op het beroep in een andere zaak (NL25.8370), waardoor de voorzieningenrechter oordeelde dat een voorlopige voorziening niet meer nodig was. Het verzoek werd dan ook afgewezen.

Desondanks heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de verzoeker recht heeft op een vergoeding van zijn proceskosten, die door de minister betaald moet worden. De vergoeding is vastgesteld op € 907,00, gebaseerd op de kosten voor rechtsbijstand door de gemachtigde. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.8371
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker], V-nummer: [V-nummer] , verzoeker
(gemachtigde: mr. B.A. Palm),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. M.K. Ruijzendaal).

Samenvatting

Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van verzoeker. Verzoeker is het hier niet mee eens. Hij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan. Hij heeft daartegen ook beroep ingesteld.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. Verzoeker heeft een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 14 februari 2025 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
4. De voorzieningenrechter heeft het verzoek, samen met de behandeling van de zaak met nummer NL25.8370, op 15 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker, J.A. Matti als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. Bij uitspraak van vandaag, zaaknummer NL25.8370, heeft de rechtbank uitspraak gedaan op het beroep. Een voorlopige voorziening is daarom niet meer nodig. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
6. De voorzieningenrechter ziet, gelet op de inhoud van de uitspraak op het beroep aanleiding te bepalen dat verzoeker een vergoeding krijgt van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 907,00.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
  • veroordeelt de minister tot betaling van een bedrag van € 907,00 aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W.J.T. Twijnstra, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 april 2025

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.