In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 januari 2025 een beschikking gegeven in een deelgeschil tussen verzoeker, een jongeman die betrokken was bij twee ongevallen, en Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. (NN). Verzoeker had NN verzocht om schadevergoeding voor de gevolgen van de ongevallen die plaatsvonden op 8 november 2021 en 11 februari 2022. NN had aansprakelijkheid erkend voor het eerste ongeval, maar de exacte schade die verzoeker had geleden bleef onduidelijk. Verzoeker had geen bewijsstukken overgelegd die de gestelde schade onderbouwden, ondanks herhaalde verzoeken van NN om deze informatie te verstrekken.
De kantonrechter oordeelde dat het verzoek van verzoeker zich niet leende voor behandeling in een deelgeschilprocedure, omdat de benodigde bewijsvoering ontbrak en de gestelde schade niet voldoende was onderbouwd. De rechter benadrukte dat de deelgeschilprocedure bedoeld is voor eenvoudige en snelle geschillen, maar dat in dit geval de complexiteit van de bewijsvoering en de onduidelijkheid over de schade dit verzoek onterecht maakte. De rechter wees het verzoek af op grond van artikel 1019z van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Daarnaast oordeelde de kantonrechter dat de kosten van de procedure niet voor vergoeding in aanmerking kwamen, omdat het indienen van het verzoek als volstrekt onnodig werd beschouwd. Verzoeker had de verzochte informatie niet verstrekt, ondanks dat NN al bijna drie jaar om deze informatie vroeg. De beslissing van de kantonrechter was daarmee evident, en de kostenbegroting werd achterwege gelaten.