ECLI:NL:RBDHA:2025:6966

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
SGR 24/6580
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over proceskostenveroordeling na intrekking beroep wegens tijdige beslissing door verweerder

In deze zaak heeft verzoekster, een B.V., een herbeoordelingsverzoek ingediend in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) voor haar (ex-)werknemer. Na een periode van inactiviteit heeft verzoekster verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek. Verzoekster heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing. Op 14 maart 2025 heeft verweerder uiteindelijk een beslissing genomen, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken. Ze heeft echter verzocht om een proceskostenveroordeling, wat verweerder niet heeft betwist, mits het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) in acht wordt genomen.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster het beroep heeft ingetrokken omdat verweerder aan haar verzoek is tegemoetgekomen. Hierdoor heeft de rechtbank het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 453,50, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast heeft de rechtbank verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 371,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, en is openbaar uitgesproken op 17 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/6580

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] B.V., uit [vestigingsplaats], verzoekster

(gemachtigde: N. Dijkstra),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: P.G. Lamoré).

Procesverloop

In de brief van 5 juli 2023 heeft verzoekster om een herbeoordeling in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen van haar (ex-)werknemer verzocht.
In de brief van 1 september 2023 heeft verzoekster verweerder in gebreke gesteld in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek om een herbeoordeling.
Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In het besluit van 14 maart 2025 heeft verweerder een beslissing genomen op het verzoek om een herbeoordeling van verzoekster.
Verzoekster heeft het beroep ingetrokken en verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
Verweerder heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een veroordeling in de proceskosten, mits daarbij het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) in acht wordt genomen.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a Awb.
3. Verzoekster heeft het beroep ingetrokken omdat verweerder aan haar verzoek is tegemoet gekomen. De rechtbank zal daarom het verzoek om een proceskostenveroordeling toewijzen.
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5).
5. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 371,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek toe;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van S.I. Teunissen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.