ECLI:NL:RBDHA:2025:696

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
NL25.2775
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake intrekking visum en terugkeerbesluit van een Nigeriaanse verzoekster

Op 22 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van een Nigeriaanse verzoekster. De verzoekster had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en de intrekking van haar visum kort verblijf door de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 10 januari 2025 het terugkeerbesluit opgelegd, omdat verzoekster niet over voldoende middelen van bestaan beschikte en een gevaar voor de openbare orde zou vormen, gezien haar eerdere verdachte activiteiten. Verzoekster had een bezwaarschrift ingediend tegen de intrekking van haar visum en stelde dat zij ten onrechte niet was gehoord over het terugkeerbesluit. Ze voerde aan dat ze nog rechtmatig verblijf had en dat de gedwongen terugkeer in strijd was met haar persoonlijke integriteit en het EVRM.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de minister terecht het terugkeerbesluit had opgelegd, omdat verzoekster geen rechtmatig verblijf meer had na de intrekking van haar visum. De rechter vond dat de minister voldoende had gemotiveerd dat verzoekster een gevaar voor de openbare orde vormde. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat de belangen van de openbare orde zwaarder wogen dan het belang van verzoekster om gehoord te worden. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster niet voldoende had onderbouwd dat de gedwongen verwijdering in strijd was met de artikelen 5 en 8 van het EVRM. De uitspraak werd gedaan zonder mogelijkheid tot hoger beroep of verzet.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.2775

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], verzoekster

(gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
en

de minister van Asiel en Migratie, (hierna de minister)

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
De minister heeft met het besluit van 10 januari 2025 aan verzoekster een teugkeerbesluit opgelegd. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld. Dit beroep staat bekend onder zaaknummer NL25.1860.
1.2.
Ook heeft de minister verzoekster een maatregel van bewaring opgelegd. Het tegen deze maatregel ingestelde beroep staat bekend onder zaaknummer NL.25.1506.
1.3.
De minister van Buitenlandse zaken heeft het aan verzoekster afgegeven visum kort verblijf op 10 januari 2025 ingetrokken, omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond. Ook heeft verzoekster onvoldoende middelen van bestaan. Hiertegen heeft verzoekster een bezwaarschrift ingediend.
1.4.
De minister heeft in de kennisgeving van 20 januari 2024 aan verzoekster meegedeeld dat zij op 22 januari 2025 zal worden uitgezet naar Nigeria. Om die reden heeft verzoekster, connex aan het beroep tegen het terugkeerbesluit, een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek ligt ter beoordeling voor.
1.5.
In verband met het spoedeisende karakter van dit verzoek om een voorlopige voorziening, heeft een openbare behandeling van het verzoek niet plaatsgevonden.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Het terugkeerbesluit
2.1
De minister heeft aan het terugkeerbesluit ten grondslag gelegd dat verzoekster niet of niet langer rechtmatig in Nederland verblijft omdat zij niet beschikt over voldoende middelen van bestaan en zij een gevaar oplevert voor de openbare orde, omdat zij meerdere malen verdachte is geweest van winkeldiefstal en flessentrekkerij. Verzoekster dient Nederland, het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland onmiddellijk te verlaten. Volgens de minister bestaat het risico dat verzoekster zich aan het toezicht zal onttrekken, omdat zij zich heeft ontdaan van haar reis- of identiteitsdocumenten en zij te kennen heeft gegeven dat zij geen gevolg zal geven aan de verplichting tot terugkeer. Verzoekster is meerdere malen geverbaliseerd voor het niet kunnen tonen van een identiteitsdocument. Zij heeft geen aangifte gedaan van vermissingen van haar Nigeriaanse paspoort. Ook beschikt verzoekster niet over een vaste woon- of verblijfsplaats. Verzoekster wil niets verklaren over haar verblijf dan wel vertrek uit Nederland. Bij het gehoor heeft verzoekster alleen aangegeven: “I am not going to answer anything”
Het beroep van verzoekster
3.1
Tegen het terugkeerbesluit heeft verzoekster beroep ingesteld. Zij voert aan dat zij onvoldoende is gehoord omtrent het terugkeerbesluit. Verder voert zij aan dat zij haar paspoort is kwijtgeraakt. Verzoekster heeft weliswaar geen antwoord gegeven tijdens het gehoor in verband met de inbewarinstelling, maar zij heeft ook nergens aangegeven dat zij niet wil terugkeren. Verzoekster verblijft op een adres in Amsterdam, zij is fashiondesigner en kan vanuit elke plek werken. Volgens verzoekster is haar ten onrechte een nul-dagen termijn opgelegd. De stelling van de minister dat zij meerdere malen verdachte zou zijn geweest van winkeldiefstal en flessentrekkerij is niet voldoende gemotiveerd. Daarbij komt dat de enkele overweging van de minister dat verzoekster verdachte zou zijn, onvoldoende is om aan te nemen dat er sprake is van een gevaar voor de openbare orde. Verzoekster wijst in dit verband op jurisprudentie omtrent het arrest EP van het Hof van Justitie van 12 december 2019.
Het verzoek om een voorlopige voorziening
4.1
Verzoekster heeft verzocht te bepalen dat de rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit worden opgeschort zolang nog niet op het beroepschrift is beslist. Verzoekster meent dat zij nog zelfstandig kan en wil vertrekken en er daarom geen gedwongen terugkeer kan en mag plaatsvinden. Zij wijst op artikel 8, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn. Verzoekster meent verder dat de gedwongen terugkeer een schending is van haar persoonlijke integriteit van artikel 8 van het EVRM en in strijd met artikel 5 van het EVRM, nu zij voor en tijdens de vlucht onwettig van haar vrijheid zal zijn beroofd.
4.2
Ook de vrije termijn van haar visum liep nog op het moment zij in bewaring werd gesteld op 10 januari 2025. Op dat moment hoefde zij dus nog niet weg. Dat zij door de inbewaringstelling niet tijdig heeft kunnen vertrekken, kan haar niet worden aangerekend.
4.3
Verzoekster wil de zitting omtrent het terugkeerbesluit bijwonen en wil zelfstandig terugkeren, althans niet gedwongen, zodat zij één en ander rustig kan voorbereiden voor haar terugkomst in Nigeria.
Het verweer van de minister
5.1
De minister heeft op 21 januari 2025 een reactie aan de voorzieningenrechter doen toekomen. De minister stelt zich ten aanzien van het intrekken van het visum op het standpunt dat het verzoekster op basis van het visum was toegestaan in de periode van 27 december 2023 tot 26 december 2028 voor de duur van ten hoogste 90 dagen op het grondgebied van de lidstaten te verblijven. Uit de kopie van het paspoort is op te maken dat verzoekster op 27 december 2023 het grondgebied van de lidstaten is ingereisd via Frankrijk
en dat zij het grondgebied van de lidstaten weer heeft verlaten op 16 januari 2024 via Amsterdam. Hiermee heeft verzoekster een toegestaan verblijf gehad voor de duur van 21 dagen. Voorts is uit de kopie van het paspoort op te maken dat verzoekster op 14 oktober 2024 opnieuw het grondgebied van de lidstaten is ingereisd, dit keer via Nederland. Door het ontbreken van een uitreisstempel kan verweerder niet anders dan vaststellen dat verzoekster ten tijde van de intrekking van het visum (lees: 10 januari 2025) sedert de inreis op 14 oktober 2024 in totaal 89 dagen op het grondgebied van de lidstaten verbleef. Omdat verzoekster in totaal 110 dagen op het grondgebied van de lidstaten heeft verbleven was er ten tijde van het opleggen van het terugkeerbesluit sprake van een overschrijding van het toegestane verblijf met een duur van 20 dagen (de zogenoemde “overstay”). Daarom is de intrekking van het visum ten overvloede gebeurd, aldus de minister.
5.2
Omdat volgens de minister ten tijde van het opleggen van het terugkeerbesluit vaststond dat verzoekster geen rechtmatig verblijf had, is terecht en op juiste gronden een terugkeerbesluit opgelegd. In het terugkeerbesluit is terecht vastgesteld dat verzoekster niet over voldoende middelen van bestaan voor de duur van het verblijf en haar terugkeer beschikt. Ook is verzoekster een gevaar voor de openbare orde, waardoor verzoekster een vertrektermijn kon worden onthouden.
5.3
Anders dan verzoekster stelt, is verzoekster naar de mening van de minister afdoende in de gelegenheid gesteld om bijzondere individuele omstandigheden naar voren te brengen op grond waarvan kon worden besloten af te zien van het nemen van een terugkeerbesluit.
5.4
De minister gaat gemotiveerd in op de stelling van verzoekster dat haar ten onrechte is tegengeworpen dat zij zich zonder noodzaak heeft ontdaan van haar paspoort. Ten aanzien van de stelling van verzoekster dat zij niet te kennen heeft gegeven dat zij niet terug wenst te keren naar haar land van herkomst stelt de minister zich op het standpunt dat zij dat inderdaad niet heeft verklaard, maar dat verzoekster door haar handelen kenbaar heeft gegeven geen gevolg te geven aan haar verplichting tot terugkeer. De minister handhaaft ook de grond dat verzoekster niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. De stelling van verzoekster dat zij fashion designer is en vanuit elke plaats kan werken is niet onderbouwd. Ten aanzien van verzoekster wordt terecht een onttrekkingsrisico aangenomen waardoor haar een vertrektermijn kon worden onthouden.
De reactie van verzoekster
6.1
Volgens verzoekster mocht zij met haar multiple entry visum in de periode van 27 december 2023 tot 26 december 2028 voor de duur van ten hoogste 90 dagen per 180 dagen op het grondgebied van de lidstaten verblijven en niet 90 dagen in totaal gedurende de volledige duur van het visum. Kortom, op 10 januari 2025 was zij 84 dagen op het grondgebied en had zij hier nog 6 dagen mogen zijn. Verzoekster had daarmee op 10 januari 2025 nog steeds rechtmatig verblijf.
6.2
Verzoekster wijst in dit verband op een website van de rijksoverheid waar het volgende is weergegeven:
“Met een geldig multiple-entry visum mag u meer dan 1 keer vanuit een land buiten het Schengengebied naar Nederland of andere Schengenlanden mag reizen. Houd er rekening mee dat u binnen een periode van 180 dagen niet meer dan 90 dagen in het Schengengebied mag blijven. Het maakt daarbij niet uit of u 90 dagen achter elkaar in het Schengengebied blijft, of verdeeld over meerdere reizen. Bekijk de voorbeelden:
Bent u in de periode van 180 dagen 30 dagen in het Schengengebied geweest? Dan mag u nog een keer naar Nederland of andere Schengenlanden reizen voor een verblijf van maximaal 60 dagen.
Bent u in de periode van 180 dagen 90 dagen in het Schengengebied geweest? Dan mag u niet meer naar Nederland of een ander Schengenland reizen met dit visum. Dat mag pas als u ook 90 dagen buiten het Schengengebied bent geweest en als uw visum nog geldig is.”.
6.3
Voorts meent verzoekster dat het visum ten onrechte is ingetrokken. Tegen de intrekking van het visum loopt momenteel bezwaar.
6.4
Ook vraagt verzoekster de rechtbank haar te horen over het beroep tegen het
terugkeerbesluit. Verzoekster was psychisch niet helemaal in orde ten tijde van het
gehoor. Dit blijkt ook uit de plaatsing in de time out kamer. Verzoekster is thans in het detentiecentrum Zeist veel rustiger en toegankelijker. Het is in het belang van verzoekster dat zij ten minste één keer haar verhaal goed zal kunnen doen en verzoekster vraagt de rechtbank haar te horen voordat op het beroep tegen het terugkeerbesluit is beslist. Zij wijst daarbij op artikel 13 van de Terugkeerrichtlijn en artikel 47 van het Handvest. Daarbij komt dat zij tot dinsdag 11 februari 2025 de tijd heeft om de gronden van het beroep in te dienen.
Nadere reactie van de minister
7.1
Naar aanleiding van wat verzoekster onder 6.1 en 6.2 heeft aangevoerd, heeft de minister het standpunt zoals weergeven onder 5.1 verlaten. Aan verzoekster wordt niet meer tegengeworpen dat er sprake was een zogenoemde “overstay”. De intrekking van het visum is daarmee niet meer ten overvloede.
7.2
Volgens de minister is het visum echter terecht ingetrokken. Voor zover de motivering in de intrekkingsbeschikking van het visum ziet op het openbare orde criterium, heeft de minister zich op het standpunt gesteld dit punt te laten vallen, maar de minister handhaaft het standpunt dat het visum terecht is ingetrokken, omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende duidelijk zijn en verzoekster niet kon aantonen over voldoende middelen van bestaan te beschikken.
7.3
Tot slot heeft de minister gewezen op het vertrekgesprek van 21 januari 2025 waaruit volgt dat verzoekster bereid is om haar medewerking te verlenen, dat zij zich verveelt en het liefst vandaag al zou vertrekken.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
8.1
Gelet op dat wat onder 7.1 is aangegeven behoeft de stelling van verzoekster dat het visum nog geldig was geen bespreking meer. In geschil is de vraag of de minister terecht en op juiste gronden een terugkeerbesluit aan verzoekster heeft opgelegd. Voor de beantwoording van die vraag dient eerst de vraag te worden beantwoord of het visum terecht en op juiste gronden is ingetrokken. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dient die vraag bevestigend te worden beantwoord. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat uit de door verzoekster overgelegde intrekking van het visum weliswaar niet blijkt dat een gevaar voor de openbare orde een grond is voor de intrekking, maar dat de intrekking gebaseerd is op de omstandigheid dat het doel en de omstandigheden van het verblijf onvoldoende duidelijk zijn en verzoekster niet kon aantonen over voldoende middelen van bestaan te beschikken. In dat wat verzoekster heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat het visum niet kon worden ingetrokken. Verzoekster heeft immers geen antwoord gegeven op de vragen omtrent het doel van haar verblijf en haar middelen van bestaan. De enkele stelling van verzoekster dat zij op een adres in Amsterdam verblijft, dat zij is fashiondesigner is en vanuit elke plek kan werken is niet onderbouwd en onvoldoende om tot een ander oordeel te komen dan dat van de minister. In zoverre ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het bezwaar tegen de intrekking van het visum een redelijke kans van slagen heeft. Dat betekent dat verzoekster vanwege de intrekking van het visum op 10 januari 2025 geen rechtmatig verblijf meer had en de minister bevoegd was haar een terugkeerbesluit op te leggen.
8.2
Voor zover verzoekster van mening is dat haar ten onrechte geen vertrektermijn is gegund is de voorzieningenrechter van oordeel dat ook dit betoog niet slaagt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat verzoekster een gevaar oplevert voor de openbare orde, omdat zij meerdere malen verdachte is geweest van winkeldiefstal en flessentrekkerij. De enkele stelling van verzoekster dat de minister zijn standpunt niet voldoende heeft gemotiveerd slaagt niet, omdat uit de door de minister overgelegde stukken wel degelijk blijkt dat verzoekster in strijd met de openbare orde heeft gehandeld. Gelet daarop bestaat er geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het beroep tegen het opleggen van het terugkeerbesluit met een nul-dagen vertrektermijn een redelijke kans van slagen zou hebben.
8.3
Het betoog van verzoekster dat de gedwongen verwijdering in strijd is met de artikelen 5 en 8 van het EVRM slaagt evenmin, omdat zij dit betoog op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
8.4
Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verzoekster om te worden gehoord in het kader van haar beroep tegen het terugkeerbesluit weliswaar in haar voordeel weegt, maar dat de belangen in het kader van de openbare orde zwaarder wegen. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat verzoekster in de gelegenheid is gesteld om haar zienswijze naar voren te brengen, maar dat zij tijdens het gehoor alleen heeft aangegeven: “I am not going to answer anything”. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter komt dit voor haar rekening en risico. De stelling van verzoekster dat zij tijdens het gehoor psychisch niet helemaal in orde was, maakt het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders, omdat verzoekster ook dit betoog niet heeft onderbouwd. Ook in de omstandigheid dat verzoekster in het vertrekgesprek van 21 januari 2025 heeft verklaard dat zij het liefst vandaag al zou vertrekken, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om het verzoek toe te wijzen.
8.5
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen reden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M van Waterschoot voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier. De uitspraak is gedaan op 22 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.