Op 22 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van een Nigeriaanse verzoekster. De verzoekster had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en de intrekking van haar visum kort verblijf door de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 10 januari 2025 het terugkeerbesluit opgelegd, omdat verzoekster niet over voldoende middelen van bestaan beschikte en een gevaar voor de openbare orde zou vormen, gezien haar eerdere verdachte activiteiten. Verzoekster had een bezwaarschrift ingediend tegen de intrekking van haar visum en stelde dat zij ten onrechte niet was gehoord over het terugkeerbesluit. Ze voerde aan dat ze nog rechtmatig verblijf had en dat de gedwongen terugkeer in strijd was met haar persoonlijke integriteit en het EVRM.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de minister terecht het terugkeerbesluit had opgelegd, omdat verzoekster geen rechtmatig verblijf meer had na de intrekking van haar visum. De rechter vond dat de minister voldoende had gemotiveerd dat verzoekster een gevaar voor de openbare orde vormde. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat de belangen van de openbare orde zwaarder wogen dan het belang van verzoekster om gehoord te worden. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster niet voldoende had onderbouwd dat de gedwongen verwijdering in strijd was met de artikelen 5 en 8 van het EVRM. De uitspraak werd gedaan zonder mogelijkheid tot hoger beroep of verzet.