ECLI:NL:RBDHA:2025:6957

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
C/09/672722
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met aandacht voor het perspectief van het kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2025 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft eerder op 12 november 2024 de ondertoezichtstelling verlengd tot 17 februari 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening eveneens verlengd tot die datum. De GI heeft verzocht om een verdere verlenging van de ondertoezichtstelling voor negen maanden, met de motivatie dat de huidige situatie van [minderjarige] in het pleeggezin haar ontwikkeling ten goede komt en dat de vader, ondanks zijn instemming met de verlenging, niet in staat is om de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [minderjarige] goed gehecht is aan het pleeggezin en dat de vader onvoldoende aansluit bij haar behoeften. De moeder is door haar gezondheid ook niet in staat om voor [minderjarige] te zorgen. De rechtbank heeft daarom besloten om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 17 november 2025, met de beslissing dat deze uitvoerbaar bij voorraad is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/672722 / JE RK 24-1686
Datum uitspraak: 7 februari 2025
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, gevestigd te Gouda,
hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2021 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
[de pleegvader],
hierna te noemen: de pleegvader,
en
[de pleegmoeder],
hierna te noemen: de pleegmoeder,
samen wonende te [woonplaats 3] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 12 november 2024 heeft de kinderrechter in deze rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 17 februari 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 17 februari 2025. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden tot deze zitting.
Bij beschikking van 4 februari 2025 heeft de kinderrechter in deze rechtbank het verzoek van de GI om het NIKA-verslag niet te delen met de pleegouders ex artikel 811, tweede lid van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv) afgewezen.
Bij beschikking van 5 februari 2025 heeft de kinderrechter in deze rechtbank het verzoek van de GI om het verslag van Gezin Totaal niet te delen met de pleegouders ex artikel 811, tweede lid Rv toegewezen voor zover het verslag van Gezin Totaal ziet op de broer en zus van [minderjarige] en het verzoek afgewezen voor zover het verslag van Gezin Totaal ziet op [minderjarige] .
1.2.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de beschikking van 12 november 2024;
  • de schriftelijke update van 30 januari 2025 van de zijde van de GI met bijlagen;
  • de beschikking van 4 februari 2025;
  • de beschikking van 5 februari 2025;
  • de aanvullende stukken van de GI, binnengekomen bij de rechtbank op 6 februari 2025, te weten het NIKA-verslag en het Eindverslag van Gezin Totaal .
1.3.
Op 7 februari 2025 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door een tolk;
- [naam 1] en [naam 2] namens de GI;
  • de pleegmoeder;
  • de pleegvader.
De moeder is niet verschenen. De rechtbank stelt vast dat de moeder wel juist is opgeroepen.

2.Het verzoek

2.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de resterende duur van negen maanden. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.2.
De GI motiveert het verzoek als volgt. De broer en zus van [minderjarige] zijn in oktober 2023 teruggeplaatst bij de vader en verblijven in het weekend bij de moeder. Gezien de gezondheid van de moeder, zowel fysiek als emotioneel, is de verwachting dat zij steeds minder aan zal kunnen en minder beschikbaar zal zijn voor de kinderen. Dit maakt dat de moeder minder in staat is de vader te ondersteunen in de opvang van de kinderen. De zorg is dat indien [minderjarige] ook bij de vader woont, de vader de moeder juist meer nodig zal hebben. Dit is niet mogelijk gezien haar gezondheid. De gezondheidstoestand van de moeder laat het nu al niet toe dat zij alleen is met [minderjarige] . Hierdoor kan de vader overvraagd worden en maakt de jeugdbeschermer zich zorgen over de draagkracht van de vader.
In het NIKA-traject is de zorg van de GI over de vader bevestigd. De vader ziet en herkent weinig emoties en moeilijk gedrag bij [minderjarige] . De vader herkent de zorgen vanuit NIKA niet en staat op dit moment niet open voor de behandelingsfase van NIKA, waardoor hier op een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn geen positieve verandering in te verwachten valt. [minderjarige] laat de laatste maanden zorgelijk gedrag zien rondom de bezoeken, ze is regelmatig ontregeld en geeft signalen af dat ze niet mee wil met de vader. De GI maakt zich zorgen over de vraag of [minderjarige] zich tijdens de bezoeken bij de vader voldoende gezien voelt en in hoeverre ze zich (emotioneel) veilig voelt.
De GI is van mening dat de relatief gezonde ontwikkeling die [minderjarige] op dit moment doormaakt onder druk komt te staan op het moment dat zij bij de vader geplaatst zou worden. Op dat moment vindt er een hechtingsbreuk plaats tussen [minderjarige] en de pleegouders, wat per definitie een traumatische gebeurtenis is voor [minderjarige] . [minderjarige] heeft het dan nodig dat haar signalen goed gelezen worden en dat de vader op een passende wijze een gehechtheidsrelatie aan kan gaan met [minderjarige] . Gezien de observaties van de afgelopen jaren en de uitkomst van het NIKA-traject, verwacht de GI dat vader hier onvoldoende toe in staat zal zijn. Daarnaast is de verwachting dat vaders mogelijkheid om gebruik te maken van ondersteuning in de opvoeding door de moeder, zal verminderen. Gezien wordt dat het huidige (perspectiefbiedende) pleeggezin kan bieden wat [minderjarige] nodig heeft.
De GI is van mening dat de aanvaardbare termijn verlopen is. [minderjarige] woont sinds een paar dagen na haar geboorte in het huidige pleeggezin waardoor het wonen in het pleeggezin voor haar een vanzelfsprekendheid is. Het is van belang dat [minderjarige] , de ouders en de pleegouders duidelijkheid krijgen over het perspectief. Het is belangrijk dat [minderjarige] weet dat zij bij pleegouders op mag groeien en dat zij daarnaast op een voor haar fijne wijze contact zal hebben met haar vader en haar moeder. [minderjarige] nadert ook de basisschoolleeftijd. Ook om die reden is duidelijkheid omtrent haar perspectief van belang. Mogelijk is het geven van duidelijkheid aan [minderjarige] , passend bij haar leeftijd, van positieve invloed op de onrust die [minderjarige] op dit moment laat zien rondom de omgangsmomenten met de vader. Een deel van de onrust zou verklaard kunnen worden doordat het voor [minderjarige] niet duidelijk is wat de positie is van alle belangrijke betrokkenen om haar heen (vader, moeder en het pleeggezin). Hier met [minderjarige] over in gesprek gaan op een bij haar leeftijd passende wijze kan hier ondertiteling aan geven wat wellicht een positieve invloed kan hebben op de onrust die zij op dit moment voor en na de contacten met vader ervaart. De GI verzoekt daarom de rechtbank om het perspectiefbesluit van de GI mee te nemen in de overwegingen betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing.

3.De standpunten

3.1.
De vader is het eens met de verlenging van de maatregelen. Hij is op dit moment druk met werk en de andere twee kinderen. Daarnaast heeft hij een nieuwe partner met wie hij een dochter heeft en dat gezin heeft ook zijn aandacht nodig. In de weekenden verblijft vader bij hen. De vader benadrukt daarbij wel dat bij het verblijf van [minderjarige] in het pleeggezin het voor hem gaat om een tijdelijke situatie. Hij wil niet dat [minderjarige] opgroeit in het pleeggezin tot zij achttien jaar oud is. [minderjarige] heeft nu extra zorg nodig, omdat ze jong is. De vader stelt dat als [minderjarige] zes jaar oud is, hij de zorg weer voor haar op zich kan nemen. Dan is de zorg en de aandacht die zij nodig heeft anders. In de tussentijd wil de vader graag meer uren met [minderjarige] doorbrengen om een band met haar op te bouwen.
Over het stoppen van het NIKA-traject na de diagnostiekfase geeft de vader aan dat hij de samenwerking niet prettig vond. De hulpverlener van NIKA gaf steeds aan dat hij het goed gedaan had, maar in het verslag was zij juist negatief over de vader. Daarnaast is volgens de vader het verslag gebaseerd op maar tien minuten videobeeld. Dat vindt hij niet eerlijk. De vader wil daarom niet verder met NIKA. De vader staat wel open voor samenwerking met andere organisaties.
3.2.
Door de pleegouders is geen verweer gevoerd tegen het verzochte. De pleegvader geeft desgevraagd aan dat de laatste weken de contactmomenten tussen [minderjarige] en de ouders relatief soepel verlopen. Er was eerst veel weerstand vanuit [minderjarige] en dat lijkt nu beter te gaan. Ook de samenwerking met de ouders verloopt goed. De pleegouders willen graag het contact met de ouders behouden en vinden het belangrijk dat [minderjarige] haar ouders kent. De pleegmoeder geeft aan dat de contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige] bij de pleegouders thuis plaatsvinden.

4.De beoordeling

4.1.
Op basis van de stukken en wat is besproken ter zitting is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de grond voor de ondertoezichtstelling bedoeld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding. [1] De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.2.
[minderjarige] woont haar hele leven, nu ruim drie jaar, in het pleeggezin en is daar goed gehecht. De opvoeding van [minderjarige] vraagt om een groot mentaliserend vermogen van haar opvoeders. Dit betekent dat het extra belangrijk is voor haar ontwikkeling dat haar opvoeders zich kunnen inleven in wat [minderjarige] denkt en voelt en weten wat ze nodig heeft om zich (emotioneel) veilig te voelen en goed te kunnen hechten. Dit gaat goed bij het pleeggezin. Het is echter langere tijd een grote zorg of de vader dit kan bieden. De vader ziet wel dat [minderjarige] , nu ze jong is, het beste bij de pleegouders kan verblijven, maar wil graag dat zij bij hem komt wonen als zij zes jaar is. Het blijft een zorg, zoals uit het NIKA-traject naar voren komt, dat de vader onvoldoende aansluit bij wat [minderjarige] nodig heeft. De vader erkent deze zorg niet en wil ook geen behandelingstraject ontvangen van NIKA. Hierdoor kan deze zorg niet weg worden genomen. Het is niet duidelijk wanneer dit wel gaat lukken. Daarnaast ziet de vader geen ruimte om de opvoeding van [minderjarige] op dit moment op zich te nemen vanwege zijn werk, de zorg voor de broer en zus van [minderjarige] en de aandacht die hij moet geven aan het gezin met zijn nieuwe partner. De vader geeft aan dat hij pas beschikbaar is voor [minderjarige] wanneer zij zes jaar oud is. De moeder is gelet op haar gezondheidstoestand (in de toekomst) ook niet beschikbaar om voor [minderjarige] te zorgen. Dit betekent dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] noodzakelijk is om bij het pleeggezin te blijven wonen en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen.
De rechtbank overweegt – gezien het standpunt van de vader dat [minderjarige] op termijn bij hem zal komen wonen – daarnaast dat het hoewel de vader zich nu niet verzet tegen verlenging van de maatregelen, het voor de goede uitvoering van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van belang is dat er duidelijkheid komt waar [minderjarige] zal opgroeien. [minderjarige] is nog erg jong en heeft haar hele leven in het pleeggezin gewoond. Binnenkort bereikt zij de basisschoolleeftijd en dient de plaats voor de schoolkeuze zich aan. De rechtbank is van oordeel dat gezien de bovenbeschreven zorgen over het mentaliserend vermogen van de vader en de afnemende ondersteuning door de moeder een plaatsing van [minderjarige] bij de vader – die voor haar een hechtingsbreuk zal betekenen – niet in haar belang zal zijn. Daarmee onderschrijft de rechtbank de opvoedvisie van de GI.
4.3.
De rechtbank zal gezien het bovenstaande de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengen voor de duur van de gevraagde negen maanden. [2]
4.4.
De rechtbank verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 17 november 2025;
5.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 17 november 2025;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2025 door mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel, mr. M.M.C. Limbeek en mr. K.A.M. van der Zon, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. R. Muller als griffier, en op schrift gesteld op 21 februari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.
2.Artikel 1:260, eerste lid, BW.