ECLI:NL:RBDHA:2025:694

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
NL24.500
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen over bezwaar visum kort verblijf en bestuurlijke dwangsommen

In deze zaak heeft eiser op 5 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar van 19 april 2023 tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum voor kort verblijf. De minister van Asiel en Migratie, verweerder, heeft geen inhoudelijke reactie gegeven op het beroep, maar heeft op 29 april 2024 een brief geüpload waarin hij meedeelt geen bezwaar meer te maken tegen de afgifte van het visum. Eiser handhaaft echter zijn beroep omdat verweerder geen besluit heeft genomen over reeds verbeurde bestuurlijke dwangsommen. De rechtbank oordeelt dat eiser nog belang heeft bij de gegrondverklaring van het beroep voor zover het gaat om de bestuurlijke dwangsommen. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn voor verweerder is geëindigd op 7 augustus 2023 en dat verweerder daarna nog meer dan 42 dagen heeft gewacht met het bekendmaken van zijn inwilligende beslissing. De rechtbank bepaalt dat verweerder bestuurlijke dwangsommen verschuldigd is ter hoogte van € 1.442 en veroordeelt verweerder tot betaling van deze dwangsommen aan eiser. Daarnaast worden de proceskosten van eiser vastgesteld op € 453,50 en moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 187 vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.500

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

v-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 5 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar van 19 april 2023 tegen de afwijzing van de aanvraag voor een visum voor kort verblijf.
Verweerder heeft volstaan met het zonder toelichting toesturen van stukken aan de rechtbank en heeft verder niet inhoudelijk gereageerd op het beroep.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 29 april 2024 een brief van 26 april 2024, gericht aan de CSO NAF te Den Haag, geüpload in het digitale systeem van De Rechtspraak. Hierin deelt verweerder mee dat hij heeft besloten om geen bezwaar meer te maken tegen de afgifte van een enkelvoudig visum voor kort verblijf aan eiser. Bij brief van 30 april 2024 heeft de gemachtigde van eiser aan de rechtbank meegedeeld dat verweerder aldus tegemoet is gekomen aan het bezwaar. Eiser stelt het beroep te handhaven omdat verweerder heeft nagelaten om een besluit te nemen over reeds verbeurde bestuurlijke dwangsommen.
De rechtbank leidt uit genoemde gang van zaken af dat eiser nog (slechts) belang heeft bij de gegrondverklaring van het beroep voor zover verweerder nog niet heeft beslist over de hoogte van eventueel verbeurde bestuurlijke dwangsommen. Ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Ingevolge artikel 4:19, eerste lid, van de Awb heeft het bezwaar tegen de beschikking op aanvraag mede betrekking op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
2. Eiser heeft op 19 april 2023 bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van de aanvraag voor een visum voor kort verblijf. De termijn voor het nemen van een beslissing op het bezwaar bedroeg zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. [2] Het primaire besluit is bekendgemaakt op 28 maart 2023 en de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt vier weken. [3] De beslistermijn voor verweerder is in bezwaar dan ook gestart op 25 april 2023. Verweerder heeft bij brief van 24 april 2023 meegedeeld dat hij deze beslistermijn op voorhand met zes weken heeft verdaagd. [4] De beslistermijn is daarnaast op 13 juli 2023 opgeschort met drie weken doordat verweerder eiser in de gelegenheid heeft gesteld om gronden van bezwaar in te dienen. [5] Eiser heeft die termijn ongebruikt laten verstrijken. De beslistermijn is in dit geval dan ook geëindigd op 7 augustus 2023. Eiser heeft verweerder op 11 september 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld. De rechtbank leidt uit de stukken, in het bijzonder de brief van 26 april 2024, af dat verweerder daarna nog meer dan 42 dagen heeft gewacht met het bekendmaken van zijn inwilligende beslissing. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder ingevolge artikel 4:17 over de maximale termijn bestuurlijke dwangsommen verschuldigd is. Deze bedragen in totaal € 1442.
3. In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met het beroep heeft moeten maken. De rechtbank zal deze kosten met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vaststellen op €453,50, uitgaande van 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, vermenigvuldigd met de factor 0,5.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond voor zover verweerder heeft nagelaten om bij beschikking de verschuldigdheid van bestuurlijke dwangsommen vast te stellen;
  • veroordeelt verweerder tot betaling aan eiser van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen ter hoogte van € 1.442 (veertienhonderdtweeënveertig euro);
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50 (vierhonderddrieënvijftig euro en vijftig cent);
  • bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 187 (honderdzevenentachtig euro) moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 21 januari 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Op grond van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb.
3.Op grond van artikel 69, eerste lid, van de Vw.
4.Op grond van artikel 7:10, derde lid, van de Awb.
5.Op grond van artikel 7:10, tweede lid, van de Awb