Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker], verzoeker,
de minister van Asiel en Migratie, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker, die afkomstig is uit Syrië. De verzoeker had op 28 november 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar de minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat België verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij op 22 januari 2025 zou worden overgedragen aan de Belgische autoriteiten.
De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld en overwogen dat de verzoeker een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek, gezien de geplande overdracht. De rechter heeft vastgesteld dat er vragen zijn gerezen over de opvangvoorzieningen voor niet-kwetsbare alleenstaande mannen in België, en dat de Belgische autoriteiten zich niet onverschillig tonen voor de opvangperikelen. Op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de voorzieningenrechter besloten dat de overdracht van de verzoeker aan België niet mag plaatsvinden totdat er op het beroep tegen het bestreden besluit is beslist.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de minister veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, die zijn vastgesteld op € 907. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing, conform artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000.