ECLI:NL:RBDHA:2025:693

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
NL25.3008
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Dublin-overdracht naar België

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker, die afkomstig is uit Syrië. De verzoeker had op 28 november 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar de minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat België verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij op 22 januari 2025 zou worden overgedragen aan de Belgische autoriteiten.

De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld en overwogen dat de verzoeker een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek, gezien de geplande overdracht. De rechter heeft vastgesteld dat er vragen zijn gerezen over de opvangvoorzieningen voor niet-kwetsbare alleenstaande mannen in België, en dat de Belgische autoriteiten zich niet onverschillig tonen voor de opvangperikelen. Op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de voorzieningenrechter besloten dat de overdracht van de verzoeker aan België niet mag plaatsvinden totdat er op het beroep tegen het bestreden besluit is beslist.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de minister veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, die zijn vastgesteld op € 907. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing, conform artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.3008

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 7 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling genomen op de grond dat België verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft aan verzoeker meegedeeld dat hij voornemens is om hem over te dragen aan de Belgische autoriteiten op woensdag 22 januari 2025 om 11:00 uur.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Verzoeker stelt te zijn geboren op [datum] 1991 en afkomstig te zijn uit Syrië. Hij heeft op 28 november 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat
België verantwoordelijk is voor deze aanvraag. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat
eiser op 25 oktober 2024 in België om internationale bescherming heeft verzocht. Verweerder heeft daarom op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening [2] de Belgische autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen. De Belgische autoriteiten hebben dit verzoek op 19 december 2024 geaccepteerd.
2. Verzoeker vraagt de voorzieningenrechter te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden opgeschort. Hij stelt, kort weergegeven, dat de opvangvoorzieningen voor niet-kwetsbare alleenstaande mannen in België niet voldoen aan de daar aan te stellen eisen. Volgens eiser is kenbaar dat de Belgische autoriteiten zich niet kunnen houden aan de Opvangrichtlijn [3] en dat daarom niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Hij wijst verder op de vragen die de Afdeling [4] heeft gesteld over de opvangvoorzieningen in België.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit rechtens juist is. Erkend wordt dat de opvangvoorzieningen in België problemen kennen, maar dit resulteert niet in een situatie zoals beschreven in het arrest Jawo. [5] Verweerder wijst er daarbij op dat eiser zich bij voorkomende problemen dient te wenden tot de Belgische autoriteiten. Niet is gebleken dat deze zich onverschillig tonen voor de aanwezige opvangperikelen.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
4. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb [6] kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter ook in geval van een niet-kennelijke afdoening uitspraak doen zonder een zitting te houden wanneer onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad. Aangezien de overdracht van verzoeker gepland is op 22 januari 2025, heeft verzoeker een spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening.
6. Gelet ook op de vragen [7] die in hoger beroep bij de Afdeling zijn gesteld over de opvang voor niet-kwetsbare alleenstaande mannelijke asielzoekers in België, is de voorzieningenrechter van oordeel dat in dit geval niet kan worden gezegd dat het beroep geen kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening daarom toe te wijzen en zal bepalen dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan België totdat op het beroep tegen het bestreden besluit is beslist.
7. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe;
- bepaalt dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan België totdat is beslist op het beroep (de zaak met nummer NL25.1704);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 907 (negenhonderdenzeven euro).
Deze uitspraak is gedaan op 21 januari 2025, door mr. J.F.I. Sinack, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Richtlijn 2013/33/EU.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218).
6.Algemene wet bestuursrecht.
7.In een drietal zaken (202404274/1, 202404286/1 en 202404292/1) en waarvan de zitting op 10 december 2024 heeft plaatsgevonden.