ECLI:NL:RBDHA:2025:6916

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
09-198659-24 en 09-011783-24 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op de Primera en heling van goederen door een minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die samen met medeverdachten betrokken was bij een gewapende overval op de Primera in Nieuwerkerk aan den IJssel op 15 juni 2024. De verdachte is geboren in 2007 en werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder diefstal met geweld, afpersing, en heling van goederen. Tijdens de overval waren de verdachte en zijn medeverdachten gewapend met een alarmpistool en een mes, en hebben zij onder bedreiging geld en sigaretten van de medewerkers van de winkel geëist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de overval, mede op basis van DNA-bewijs en getuigenverklaringen. De verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van 250 dagen, waarvan 173 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 150 uren. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn positieve ontwikkeling sinds zijn voorlopige hechtenis. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die rechtstreeks schade hebben geleden door de overval.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09-198659-24 en 09-011783-24 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 17 april 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaken tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 3 april 2025.
De officier van justitie in deze zaak is mr. R. Knobbout en de advocaat van de verdachte is mr. R. Tetteroo te Rotterdam. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen, waarvan de tenlastelegging met het parketnummer 09-198659-24 is gewijzigd op de terechtzitting van 3 april 2025. De tekst van de (gewijzigde) tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
Dagvaarding I (parketnummer 09-198659-24)
medeplegen van een diefstal met geweld, gepleegd op 15 juni 2024 te Nieuwerkerk aan den IJssel, dan wel de medeplichtigheid daaraan;
medeplegen van een afpersing, gepleegd op 15 juni 2024 te Nieuwerkerk aan den IJssel;
medeplegen van het voorhanden hebben van een alarmpistool, gepleegd op 15 juni 2024, dan wel in de maand juni 2024, te Nieuwerkerk aan den IJssel;
medeplegen van een diefstal van een auto, gepleegd in de periode van 14 tot en met 15 juni 2024 te Gouda, dan wel de opzet/schuldheling van deze auto.
Dagvaarding II (parketnummer 09-011783-24)
medeplegen van een woninginbraak, gepleegd op 4 januari 2024 te Gouda, dan wel het medeplegen van opzet/schuldheling op 4 januari 2024 te Gouda;
medeplegen van de diefstal van een auto, gepleegd op 9 januari 2024 te Reeuwijk, dan wel de heling van deze auto, gepleegd op 9 januari 2024 te Gouda.

3. De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding I onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 primair ten laste gelegde en het bij dagvaarding II onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte integrale vrijspraak van het bij dagvaarding I onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde en het bij dagvaarding I onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bepleit.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het bij dagvaarding I onder 1 subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Vrijspraak dagvaarding I, feit 3
De verdachte wordt ervan verdacht dat hij samen met zijn medeverdachten op of omstreeks 15 juni 2024, althans (op een tijdstip) in de maand juni 2024 een alarmpistool voorhanden heeft gehad. Voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie is allereerst vereist dat de verdachte het wapen in de ten laste gelegde periode bewust aanwezig heeft gehad. Die bewustheid hoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of tot de exacte locatie van dat wapen. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Verder is voor de bewezenverklaring van dat voorhanden hebben nodig dat de verdachte feitelijke macht over het wapen heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover heeft kunnen beschikken.
In het geval dat het medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen is ten laste gelegd, moet komen vast te staan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met een of meer anderen die was gericht op het voorhanden hebben van een wapen. Ook dan is vereist dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of tot de exacte locatie van dat wapen. Daarnaast moet komen vast te staan dat de verdachte tezamen met de mededader(s) feitelijke macht over het wapen heeft kunnen uitoefenen in de hiervoor weergegeven zin.
Op 15 juni 2024 heeft er een overval plaatsgevonden op de Primera in Nieuwerkerk aan den IJssel. Bij deze overval heeft één van de overvallers een alarmpistool gebruikt. Op dit alarmpistool is DNA van de verdachte en zijn medeverdachten aangetroffen. De verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij een keer in de auto zat en toen het alarmpistool dat bij de overval is gebruikt heeft vastgehouden en uit elkaar heeft gehaald. Dat was vóór de overval.
Hoewel uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op enig moment het alarmpistool in zijn handen heeft gehad, kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld wanneer en waar dit is geweest. Evenmin kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat de verdachte bij de overval op 15 juni 2024 over dat alarmpistool kon beschikken. Nu ander bewijs voor het moment en de plaats van het voorhanden hebben ontbreekt, kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte het alarmpistool in de ten laste gelegde periode voorhanden heeft gehad. De verdachte wordt van dit feit daarom vrijgesproken.
3.4
Vrijspraak dagvaarding II feit 2
De verdachte wordt er ook van verdacht dat hij de auto waarbij hij op 9 januari 2024 in Gouda is aangetroffen, heeft gestolen in Reeuwijk. Uit het dossier blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende dat de verdachte betrokken is geweest bij de diefstal van deze auto. In het dossier bevinden zich geen getuigenverklaringen of beschrijvingen van beelden waaruit blijkt dat de verdachte de auto eerder die dag heeft gestolen. De rechtbank kan niet vaststellen dat de afbeelding in het dossier waarop de verdachte zichzelf herkent, is gemaakt tijdens de diefstal van de auto. Het lijkt erop dat die afbeelding van een later moment op die dag is. De rechtbank zal de verdachte om die reden vrijspreken van het onder 4 primair ten laste gelegde feit.
De rechtbank spreekt de verdachte ook vrij van de heling van de auto. Niet kan worden bewezen dat de verdachte, die naar het zich laat aanzien die middag uit school was gekomen, wist of moest weten dat de auto gestolen was.
Dat hij achter zijn vrienden aanrende toen de politie verscheen is daarvoor onvoldoende. Andere aanwijzingen of bewijzen heeft de rechtbank in het dossier niet aangetroffen.
Conclusie
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
3.5
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage II de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.6
Bewijsoverwegingen dagvaarding I, feiten 1 en 2 (overval op de Primera)
Namens de verdachte is het verweer gevoerd dat de verdachte niet op het plaats-delict is geweest. In het dossier bevinden zich belastende stukken waaruit de conclusie kan worden getrokken dat de verdachte betrokken is geweest bij de overval op de Primera. De verdachte heeft echter uitgelegd hoe het komt dat zijn DNA op het alarmpistool, de bigshopper en in de auto is aangetroffen. De gegeven alternatieve scenario’s worden volgens de verdediging niet weersproken door andere bewijsmiddelen in het dossier. De verdachte moet om die reden worden vrijgesproken.
De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Op 14 juni 2024 heeft de verdachte samen met één van zijn medeverdachten, drie paar handschoenen en drie regenpakken gekocht bij de Action.
Op 15 juni 2024 zijn drie personen de Primera in Nieuwerkerk aan den IJssel binnengestormd met het doel om de Primera te overvallen. De drie overvallers waren gekleed in de regenpakken die de dag daarvoor bij de Action waren gekocht. Zij waren bewapend met een mes en een alarmpistool. De medewerkers van de Primera, maar ook de klanten die daar aanwezig waren, zijn met deze wapens bedreigd. Ook heeft er een gevecht plaatsgevonden tussen twee van de drie overvallers en de eigenaar van de Primera.
Uit het dossier blijkt dat de overvallers uit de Primera zijn gevlucht en dat zij in de Primera het alarmpistool en de bigshopper met het geld en de sigaretten hebben achtergelaten. De politie heeft onderzoek gedaan naar het alarmpistool en de bigshopper. Beiden zijn onderzocht op de aanwezigheid van biologische sporen en deze sporen zijn veiliggesteld. Op het alarmpistool is een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal vier personen op de bodemplaat van het patroonmagazijn, op de bovenzijde van het patroonmagazijn, op de slede en op de trekker van het alarmpistool. De verdachte is daarvan, naast de twee medeverdachten en de eigenaar van de Primera [naam 1] , een mogelijke donor. De verdachte heeft ter zitting bekend dat het kan kloppen dat zijn DNA op het alarmpistool is aangetroffen, omdat hij het pistool een keer in een auto heeft aangeraakt en uit elkaar heeft gehaald.
Op de hengels van de bigshopper is een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen aangetroffen. De verdachte is daarvan, naast één van de medeverdachten, een mogelijke donor. De verdachte heeft ter zitting bekend dat het kan kloppen dat zijn DNA op de tas is aangetroffen, omdat hij de gekochte regenpakken in die tas zou hebben gedaan.
De vluchtauto van de overvallers is ook onderzocht op de aanwezigheid van biologische sporen. Op de binnenzijde van de zonneklep van de bijrijder is een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen aangetroffen. De verdachte is daarvan een mogelijke donor. De verdachte heeft over dit spoor ter zitting verklaard dat hij een keer in de auto heeft gezeten.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie een bekennende verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij één van de overvallers was. Hij heeft ook verklaard dat hij de bestuurder was van de vluchtauto.
De verdachte heeft samen met genoemde [medeverdachte 1] , die heeft bekend een van de overvallers te zijn, de regenpakken en handschoenen waarmee de overval is gepleegd, aangeschaft. Zijn DNA is aangetroffen op het alarmpistool en op de bigshopper die op het plaats delict zijn achtergebleven en ook in de vluchtauto. De verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat hij op de dag van de overval 25 keer telefonisch contact had met mededader [medeverdachte 2] en 7 of 8 keer met medeverdachte [medeverdachte 1] en dat tijdens de overval alle drie hun telefoons waren uitgeschakeld. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat de verdachte deel uitmaakte van een chatgroep met de naam “ [chatgroep] ” waarin werd gesproken over de overval op de Primera. De verdachte heeft zich daar belastend over zich zelf uitgelaten en hij werd na zijn aanhouding uit de groep verwijderd. Deze feiten en omstandigheden is onderlinge samenhang bezien hebben de rechtbank de overtuiging gegeven dat de verdachte een van de overvallers is.
Namens de verdachte is aangevoerd dat een andere verklaring kan worden gegeven voor de aanwezigheid van zijn DNA op de bigshopper, het alarmpistool en het zonnescherm van de vluchtauto. De rechtbank stelt vast dat de verdachte over de overdracht van zijn DNA op de genoemde voorwerpen deels wisselend, deels onvoldoende concreet heeft verklaard en dat die verklaringen reeds daarom geen aannemelijk alternatief scenario schetsen.
Zo heeft de verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de bigshopper vanuit huis had meegenomen. Tijdens de zitting heeft hij verklaard dat de bigshopper niet van hem was, dat die in de auto lag en hij de regenpakken en de handschoenen in de bigshopper heeft gedaan en vervolgens met medeverdachte [medeverdachte 1] die tas met spullen met de auto heeft afgeleverd aan de persoon voor wie zij die hadden gekocht.
Tijdens de zitting heeft de verdachte verklaard dat hij in de nacht van 14 op 15 juni 2024 met medeverdachte [medeverdachte 1] in Mazda heeft gezeten die als vluchtauto is gebruikt bij de overval op de Primera. Die verklaring ontlast de verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte als medepleger bij de overval op de Primera betrokken is geweest. De verdachte en zijn medeverdachten hebben naar het oordeel van de rechtbank gezamenlijk uitvoering gegeven aan de overval en de geweldshandelingen tegen de eigenaar van de Primera en elkaar versterkt in hun handelen. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte in een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten heeft gehandeld.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of er sprake is geweest van een voltooide overval of dat er sprake was van een poging daartoe.
Voor een veroordeling ter zake van (voltooide) diefstal van een aan een ander toebehorend goed – een en ander als bedoeld in artikel 310 Sr – is onder meer vereist dat de dader zich een zodanige feitelijke heerschappij over dat goed heeft verschaft dan wel dit zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken dat de wegneming van het goed als voltooid kan gelden. Voorts is van belang of de gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn te beschouwen als gericht op voltooiing van een diefstal. Ongestoord bezit van het desbetreffende voorwerp is echter geen vereiste.
De verdachte is met zijn medeverdachten de Primera binnengestormd. Zij hebben onder dreiging van een mes en een alarmpistool de medewerkers van de Primera gedwongen om de kassa en de kasten open te maken, waarna één van de overvallers meegebrachte tas heeft gevuld met geld en sigaretten. Nadat er een worsteling met de eigenaar van de Primera had plaatsgevonden, zijn de overvallers weggerend. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verdachte en zijn medeverdachten door te dreigen met de wapens en door de meegebrachte tas met gestolen goederen (geld en sigaretten) te vullen zich feitelijke heerschappij over dat geld en die sigaretten verschaft en is er sprake van een voltooide diefstal met geweld en dreiging van geweld. Hun gedragingen zijn daarmee naar hun uiterlijke verschijningsvorm te beschouwen als een voltooide diefstal en afpersing met geweld. Dat de verdachte en zijn medeverdachten zijn weggerend na het gevecht en de buiten hebben achtergelaten maakt dat niet anders.
Conclusie
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
3.7
Bewijsoverweging dagvaarding I feit 4
De verdachte wordt er ook van verdacht dat hij de vluchtauto heeft gestolen, dan wel dat hij deze heeft geheeld. Uit het dossier blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende dat de verdachte betrokken is geweest bij de diefstal van de auto. De verdachte is niet te plaatsen bij de auto ten tijde van de diefstal en de autosleutel is ook niet bij de verdachte aangetroffen. Ook anderszins heeft de rechtbank geen bewijs gevonden voor de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal van de vluchtauto. De rechtbank zal de verdachte om die reden vrijspreken van het onder 4 primair ten laste gelegde feit.
De rechtbank is van oordeel dat wel wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte samen met zijn medeverdachten de auto heeft geheeld. Zoals hierboven al uiteen is gezet, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte betrokken is geweest bij de overval op de Primera op 15 juni 2024. Getuigen hebben gezien dat de drie daders direct na de overval zijn gevlucht in de Mazda. Zoals hiervoor overwogen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een van de overvallers was. Gelet op die omstandigheden, en in aanmerking gekomen dat de overval op klaarlichte dag is uitgevoerd, had de verdachte tenminste kunnen en moeten vermoeden dat de vluchtauto uit misdrijf afkomstig was. De rechtbank acht daarom het medeplegen van schuldheling wettig en overtuigend bewezen.
3.8
Bewijsoverweging dagvaarding II feit 1
Op 5 januari 2024 is aangifte gedaan van de woninginbraak aan de [adres 2] te Gouda. Uit deze woning zijn allerlei goederen weggenomen die later op 9 januari 2024 zijn aangetroffen in een auto waar de verdachte zich in bevond. De vraag die de rechtbank allereerst moet beantwoorden is de vraag of de verdachte betrokken is geweest bij de diefstal van deze goederen uit de woning. Indien deze vraag niet bevestigend beantwoord kan worden, moet de rechtbank de vraag beantwoorden of de verdachte zich dan schuldig heeft gemaakt aan de heling van de goederen.
De rechtbank overweegt als volgt.
De politie heeft onderzoek gedaan naar de woninginbraak aan de [adres 2] in Gouda. Er is een medeverdachte aangehouden en de politie heeft in de telefoon van deze medeverdachte een video aangetroffen. Deze video lijkt te zijn opgenomen in de woning aan de [straatnaam] in Gouda en daarop zou een persoon te zien zijn die dezelfde schoenen aan heeft als de verdachte in zijn bezit heeft. Ook is deze persoon te zien met een donkere pet van Under Armour. Zo’n soort pet is ook bij de verdachte thuis aangetroffen. Het voorgaande acht de rechtbank echter onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen van het primair ten laste gelegde.
De rechtbank acht daarentegen wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling van de gestolen goederen. Zijn DNA is aangetroffen op de boodschappentas waarin de gestolen goederen zaten. De verdachte heeft ter zitting bekend dat hij vermoedde dat de goederen in de tas in de auto gestolen waren.
Conclusie
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde en acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.9
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I
1
hij op 15 juni 2024 te Nieuwerkerk a/d IJssel, gemeente Zuidplas, tezamen en in vereniging met anderen, sigaretten en geld, die aan Primera, gevestigd op de [adres 3] en/of [naam 1] , toebehoorden, heeft weggenomen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen genoemde [naam 1] en medewerkers van de Primera, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
engemakkelijk te maken, door:
- een mes en een alarmpistool te tonen en op genoemde [naam 1] en diens medewerkers te richten en
- te schreeuwen 'maak de kassa open!' en 'waar is de kluis?' en 'maak de kluis open' en 'geef geld en sigaretten', en
- geld uit de kassalade te pakken en
- genoemde [naam 1] tegen het hoofd te slaan en te schoppen en
- genoemde [naam 1] met een alarmpistool, in het gezicht, te slaan en
- een kruik op het hoofd van genoemde [naam 1] stuk te slaan;
2
hij op 15 juni 2024 te Nieuwerkerk a/d IJssel, gemeente Zuidplas, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld, M.M. [naam 1] en medewerkers van de Primera heeft gedwongen tot de afgifte van geld en sigaretten, die aan die [naam 1] en/of Primera, gevestigd op de [adres 3] , toebehoorden, door:
- een mes en een alarmpistool te tonen en op genoemde [naam 1] en diens medewerkers te richten en
- te schreeuwen 'maak de kassa open!' en 'waar is de kluis?' en 'maak de kluis open' en 'geef geld en sigaretten', en
- genoemde [naam 1] tegen het hoofd te slaan en te schoppen en
- genoemde [naam 1] met een alarmpistool, in het gezicht, te slaan en
- een kruik op het hoofd van genoemde [naam 1] stuk te slaan;
4
subsidiair:
hij
op15 juni 2024 te Gouda en te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas, tezamen en in vereniging met een ander, een personenauto (Mazda, kenteken ( [keneteken] ), voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs hadden moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Dagvaarding II
1
subsidiair:
hij op 9 januari 2024 te Gouda, tezamen en in vereniging met anderen, een kaarsenhouder (merk: Pols Potten) en een dwarsfluit en servetringen en flessen wijn en bril en muntstukken en klantenkaarten/passen, voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van
deze goederenredelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen
goederen betroffen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straffen

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot:
- een jeugddetentie voor de duur van 77 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht;
- een jeugddetentie voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming;
- een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen jeugddetentie.
De officier van justitie heeft gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter zitting bepleit dat, indien er strafoplegging volgt, de eis van de officier van justitie redelijk is. Het uitgangspunt moet zijn dat de verdachte niet terug moet naar de justitiële jeugdinrichting.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feitenDe verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan een gewapende overval op de Primera op 15 juni 2024. De overvallers zijn tegen sluitingstijd gekleed in regenpakken en met handschoenen aan, die de dag ervoor zijn aangeschaft, de Primera binnengerend. Op dat moment waren meerdere klanten in de Primera aanwezig. Twee van de drie overvallers waren bewapend met een alarmpistool en een groot mes. Zij hebben onder dreiging van deze wapens geld uit de kassa en sigaretten uit de kast weggenomen. Klanten zijn bedreigd en aan de kant geduwd. Tijdens de overval is het tussen de overvallers en de medewerkers van de Primera tot een gevecht gekomen, waarbij één van de medewerkers letsel heeft opgelopen. De overvallers zijn daarna zonder buit de Primera ontvlucht. Een dergelijke brutale overval is een buitengewoon ernstig strafbaar feit en veroorzaakt heftige gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke gebeurtenissen dit als zeer traumatisch ervaren en nog geruime tijd te kampen kunnen hebben met de gevolgen van deze angstaanjagende ervaringen. Bovendien heeft een dergelijk feit ook zijn weerslag op de samenleving in het algemeen.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de heling van goederen en een auto. Op die manier heeft de verdachte er aan bijgedragen dat de goederen en de auto buiten het bereik van de rechtmatige eigenaren bleef.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 7 april 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van het psychologisch rapport van M. Hulshof (GZ-psycholoog) van 15 november 2024. Daaruit volgt – kort samengevat – dat er door de procespositie van de verdachte geen delictscenario gemaakt kon worden en er geen duidelijk zicht is verkregen op de omstandigheden, gevoelens en gedachten van de verdachte voorafgaand aan en ten tijde van de ten laste gelegde feiten – indien bewezen. Vanwege het feit dat er vanuit het onderzoek geen aanwijzingen zijn voor een psychische stoornis dan wel verstandelijke beperking, zijn er geen factoren voortkomend uit een stoornis aanwezig geweest die de keuzevrijheid, mocht het tenlastegelegde bewezen worden verklaard, hebben beïnvloed. De ten laste gelegde feiten zijn de verdachte – indien bewezen – dan ook volledig toe te rekenen. Nu er geen stoornis is vastgesteld, is het risico op herhaald strafbaar gedrag, vanuit een stoornis, ook niet als verhoogd aan te merken.
Hoewel het tenlastegelegde – indien bewezen – de verdachte volledig toe te rekenen is en er geen behandeling noodzakelijk is, kan wel geadviseerd worden dat de verdachte de komende periode toezicht en begeleiding krijgt van de jeugdreclassering in het kader van een (deels) voorwaardelijke straf.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 12 maart 2025 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat de verdachte het goed doet sinds zijn voorlopige hechtenis is geschorst. Hij doet het goed op school, hij is op tijd en zorgt ervoor dat hij de dingen doet zoals ze van hem verwacht
worden. Daarnaast is de verdachte gemotiveerd. De verdachte heeft geen omgang meer met oude vrienden en lijkt nu in te zien dat zij geen goede invloed op hem hadden. Hij houdt zich goed aan de voorwaarden, wanneer hij een uitzondering wil voor zijn avondklok komt hij op de lijn bij de reclassering. Ouders en broer zijn zeer betrokken en houden de verdachte in de gaten. De Raad is van mening dat begeleiding van de jeugdreclassering nog geïndiceerd is. Met name om de huidige positieve weg die de verdachte in heeft geslagen te monitoren en zo nodig in te grijpen. Mocht de verdachte de feiten hebben gepleegd dan adviseert de Raad een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest, een voorwaardelijke jeugddetentie en een werkstraf. De Raad zou graag zien dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
De deskundigen van Jeugdbescherming west hebben ter zitting naar voren gebracht dat de verdachte zich goed houdt aan de schorsende voorwaarden. Een enkelband vindt de jeugdreclassering niet langer noodzakelijk en belemmert de verdachte in het vinden van een stage.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Daarin geldt als uitgangspunt bij een overval op een winkel een jeugddetentie vanaf vier maanden. Er zijn strafverzwarende omstandigheden. Er is immers gedreigd met wapens, er is fysiek geweld toegepast en letsel veroorzaakt, er is sprake van medeplegen, er waren ten tijde van de overval veel klanten in de winkel aanwezig en de feiten hebben zich op klaarlichte dag afgespeeld.
Het uitgangspunt voor schuldheling is een taakstraf vanaf 20 uur.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de feiten zoals door de verdachte gepleegd zonder meer een jeugddetentie, al dan niet in voorwaardelijke vorm, rechtvaardigen. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen de ernst van de feiten, de mate van geweld dat is gebruikt en het gegeven dat er wapens zijn gebruikt. In het voordeel van de verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat de verdachte sinds zijn schorsing van de voorlopige hechtenis een positieve ontwikkeling doormaakt. Het gaat goed op school en hij heeft goed contact met zijn coach en jeugdreclasseerder. De rechtbank acht het niet in het belang van de verdachte als deze ontwikkeling doorkruist wordt door een eventuele onvoorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank acht het van groot belang dat de straf bijdraagt aan voorkoming van nieuwe strafbare feiten. Daarom zal de rechtbank de jeugddetentie voor een deel voorwaardelijk opleggen, zodat de verdachte zich met hulp van toezicht, begeleiding en behandeling zo gunstig mogelijk verder kan ontwikkelen. De rechtbank heeft er verder naar gestreefd de op te leggen straf zo veel mogelijk in lijn te brengen met de straffen die worden opgelegd in de zaken van de medeverdachten. Ten opzichte van de door de officier van justitie geëiste staf komt dit neer op een lagere staf voor zover het betreft de voorwaardelijke jeugddetentie. Daarbij speelt ook een rol dat de rechtbank ten aanzien van de verdachte minder feiten bewezen acht.
Alles overwegende zal de rechtbank een jeugddetentie opleggen voor de duur van 250 dagen, met aftrek van de voorlopige hechtenis, waarvan 173 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden en het toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering zijn daarbij passend en geboden.
Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte ook een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 150 uren opleggen, bij niet voldoen te vervangen door 75 dagen jeugddetentie.
Dadelijke uitvoerbaarheidDe rechtbank zal verder de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het toezicht bevelen nu dit ter zitting door de Raad is geadviseerd en er - naar het oordeel van de rechtbank - ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, nu deze feiten zeer lucratief zijn en de verdachte heeft nagelaten duidelijkheid te verschaffen over zijn beweegredenen voor het plegen van deze feiten.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 3.506,45, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op € 661,45 aan materiële schade en € 2.845,- aan immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
[naam 2] , ter terechtzitting vertegenwoordigd door M. van Leeuwen, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
[naam 3] , ter terechtzitting vertegenwoordigd door M. van Leeuwen, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
[naam 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van materiële schade een bedrag van € 741,98, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen hoofdelijk voor toewijzing vatbaar zijn, vermeerderd met de wettelijke rente. De officier van justitie vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van de benadeelde partij [naam 1]
De vordering is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de bij dagvaarding I onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten, ter grootte van het gevorderde bedrag.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 3.506,45, bestaande uit € 661,45 aan materiële schade en € 2.845,- aan immateriële schade.
De vorderingen van de benadeelde partijen [naam 2] en [naam 3]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partijen rechtstreeks immateriële schade hebben geleden door de bij dagvaarding I onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op de vorderingen is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 1.500,-. De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vorderingen. De benadeelde partijen kunnen dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vorderingen toewijzen tot een bedrag van
€ 1.500,-, bestaande uit immateriële schade.
De vordering van de benadeelde partij [naam 4]
De vordering is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voor wat betreft de bierset en de fles champagne voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bij dagvaarding II onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag. Met betrekking tot de reparatiekosten van de braakschade zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 91,98, bestaande uit materiële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente ten aanzien van de benadeelde partijen [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] toewijzen met ingang van 15 juni 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente ten aanzien van de benadeelde partij [naam 4] toewijzen met ingang van 9 januari 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vorderingen (gedeeltelijk) worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover één van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partijen heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partijen hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte ten opzichte van de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bij dagvaarding I onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en de verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 3.506,45, ten behoeve van het slachtoffer [naam 1] en € 1.500,- ten behoeve van de slachtoffers [naam 3] en [naam 2] vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 juni 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan.
Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.
Nu de verdachte ten opzichte van het slachtoffer [naam 4] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bij dagvaarding II onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 91,98 ten behoeve van het slachtoffer [naam 4] vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 9 januari 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan.
Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert voorts dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst) onder 1 en 2 genummerde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de verdachte.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de inbeslaggenomen telefoons aan de verdachte terug te geven.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van het op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 312, 317 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 3 en 4 primair ten laste gelegde feiten van dagvaarding I (09-198659-24 en de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten van dagvaarding II (09-011783-24) heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 4 subsidiair ten laste gelegde feiten van dagvaarding I (09-198659-24) en het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit (09-011783-24) heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.9 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
Dagvaarding I (09-198659-24)
de eendaadse samenloop van
feit 1 primair:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
en
feit 2:
medeplegen van afpersing;
ten aanzien van feit 4 subsidiair:
medeplegen van schuldheling;
Dagvaarding II (09-011783-24)
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
medeplegen van schuldheling;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straffen
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
250 (tweehonderdvijftig) dagen;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (77 dagen), geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie, groot
173 (honderddrieënzeventig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich meldt bij Jeugdbescherming west en zich daarna gedurende de proeftijd op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen blijft melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
2. gedurende de proeftijd onderwijs volgt of een andere zinvolle en door de jeugdreclassering goedgekeurde dagbesteding heeft;
3
.gedurende de proeftijd meewerkt aan de begeleiding door/vanuit een coach van E25, en zich houdt aan de afspraken die daarbij met hem worden gemaakt;
geeft opdracht aan Jeugdbescherming west, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen.
beveelt dat de bovengenoemde voorwaarden en het – op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht – uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
150 (honderdvijftig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
75 (vijfenzeventig) dagen;
de vordering van de benadeelde partij [naam 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 1] hoofdelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij, een bedrag van € 3.506,45, bestaande uit € 661,45 aan materiële schade en € 2.845,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 juni 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk samen met zijn mededaders de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 3.506,45, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
de vordering van de benadeelde partij [naam 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 2] gedeeltelijk hoofdelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij, een bedrag van € 1.500,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 juni 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk samen met zijn mededaders de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 1.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
de vordering van de benadeelde partij [naam 3]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 3] gedeeltelijk hoofdelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij, een bedrag van € 1.500,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 juni 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk samen met zijn mededaders de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 1.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
de vordering van de benadeelde partij [naam 4]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 4] hoofdelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij, een bedrag van € 91,98, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 9 januari 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk samen met zijn mededaders de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen €91,98, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
de inbeslaggenomen goederen
gelast de teruggave aan de verdachte van het op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen, te weten:
1. STK Telefoontoestel (omschrijving: geen hoesje, diverse beschadigingen, wit, merk: Apple)
2. 1 STK Telefoontoestel (omschrijving: versplinterd scherm achterzijde, Apple);
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N.B. Haverhoek, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter,
en mr. M. de Kleine, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 april 2025.