ECLI:NL:RBDHA:2025:69

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2025
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
SGR 22/6880
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep omgevingsvergunning

Op 10 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak SGR 22/6880, waarin verzoeker, vertegenwoordigd door mr. E.H.M. Teeuw, een verzoek om proceskostenvergoeding indiende na de intrekking van zijn beroep tegen een omgevingsvergunning. De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 3 mei 2022 door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan de derde-partij, HVM Vastgoed Groep B.V., is verleend. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard op 20 september 2024. Vervolgens heeft de derde-partij op 11 november 2024 verzocht om intrekking van de omgevingsvergunning, wat door de gemeente is ingewilligd.

Verzoeker trok zijn beroep in op 19 november 2024, maar de rechtbank oordeelde dat het verzoek om proceskostenvergoeding niet-ontvankelijk was. De rechtbank stelde vast dat de intrekking van de omgevingsvergunning op verzoek van de derde-partij was gebeurd en niet als gevolg van het bezwaar van verzoeker. Dit betekent dat er geen sprake was van 'tegemoetkomen' in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bovendien was het verzoek om proceskostenvergoeding niet gelijktijdig met de intrekking van het beroep ingediend, wat ook in strijd was met de wettelijke vereisten.

De rechtbank besloot daarom het verzoek om proceskostenvergoeding niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak werd gedaan door mr. J. Schaaf, in aanwezigheid van griffier mr. A. Gerde, en werd openbaar uitgesproken op 10 januari 2025. Partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6880

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. E.H.M. Teeuw),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
HVM Vastgoed Groep B.V.uit ’s-Gravenhage.

Procesverloop

Bij besluit van 3 mei 2022 heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend aan de derde-partij. Bij het bestreden besluit van 20 september heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 11 november 2024 heeft verweerder de omgevingsvergunning ingetrokken op verzoek van de derde-partij (intrekkingsbesluit).
Bij brief van 18 november 2022 heeft de rechtbank verzoeker een kopie van het intrekkingsbesluit toegezonden, samen met een formulier intrekkingsverklaring en een formulier proceskosten.
Bij e-mailbericht van 19 november 2024 heeft de gemachtigde van verzoeker de rechtbank meegedeeld het beroep in te trekken en verzocht een bevestiging te sturen.
Bij brief van 19 november 2024 heeft de rechtbank de intrekking van het beroep bevestigd.
Op 22 november 2024 heeft de rechtbank het door de gemachtigde van verzoeker ingevulde en ondertekende formulier intrekkingsverklaring ontvangen. Daarop is de keuzemogelijkheid aangekruist:
“Ik trek het beroep in en verzoek u verweerder te veroordelen in de proceskosten.”

Overwegingen

1. De rechtbank sluit het onderzoek en doet uitspraak zonder zitting te houden, omdat het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten kennelijk niet-ontvankelijk is.
2. Van tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is hier geen sprake. Uit het intrekkingsbesluit blijkt immers dat de omgevingsvergunning op verzoek van de derde-partij is ingetrokken en dus niet als gevolg van het bezwaar. Deze bevoegdheid tot intrekking op grond van artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, staat los van de heroverweging in bezwaar (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1732).
3. Ook is het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten niet gelijktijdig gedaan met de intrekking van het beroep, zoals artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb voorschrijft. Het beroep was door de gemachtigde van verzoeker immers al op 19 november 2024 per e-mail bevoegdelijk en zonder enig voorbehoud – dus rechtsgeldig – ingetrokken. Het eerst na de bevestiging van de intrekking door de gemachtigde van verzoeker ingediende formulier intrekkingsverklaring van 21 november 2024 doet aan het voorgaande niet af. Gelet hierop moet het verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.