ECLI:NL:RBDHA:2025:6885

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
NL25.17149
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse asielzoeker en de afwijzing van het beroep tegen de maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser, een Algerijnse asielzoeker, was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59b van de Vreemdelingenwet en had als doel om gegevens te verkrijgen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarin de bewaring werd opgelegd. Tijdens de procedure heeft eiser betwist dat de gronden voor de bewaring gerechtvaardigd waren en heeft hij aangevoerd dat hij op de juiste wijze Nederland was binnengekomen via een Dublinoverdracht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de zware gronden 3a en 3b, die betrekking hebben op de wijze van binnenkomst en het onttrekken aan toezicht, feitelijk juist zijn. Eiser had geen geldig reisdocument en had eerder een terugkeerbesluit ontvangen, wat de rechtbank als voldoende basis voor de maatregel van bewaring beschouwde. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen onrechtmatigheid was in de maatregel van bewaring en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL25.17149

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Kanters).

Procesverloop

Bij besluit van 11 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en c van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 16 april 2025 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 17 april 2025 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 23 april 2025 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1994 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. [2] Daarnaast heeft verweerder overwogen dat op redelijke gronden aangenomen kan worden dat eisers asielaanvraag louter is ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen. [3] In het verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat de maatregel niet langer gebaseerd is op deze grondslag. Verweerder heeft als zware gronden [4] vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
-
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
- 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
- 3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
- 3i. heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [5] vermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist alle aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden. Ten aanzien van grond 3a voert eiser aan dat hij via een Dublinoverdracht aan Nederland is overgedragen en dus op de voorgeschreven wijze het land is binnengekomen. Zijn eerdere illegale binnenkomst is destijds geen aanleiding geweest om hem in bewaring te stellen en is daarom niet relevant. In reactie op grond 3b stelt eiser dat in het dossier geen stukken aanwezig zijn waaruit blijkt dat hij eerder asiel heeft aangevraagd of met onbekende bestemming is vertrokken. Wat betreft grond 3c voert eiser aan dat hij geen kennis heeft genomen van het terugkeerbesluit van 6 april 2023, nu dit enkel in de Staatscourant is gepubliceerd en hem niet daadwerkelijk is uitgereikt. Verder meent eiser dat de zware grond 3d ondeugdelijk is gemotiveerd, omdat het ontbreken van een paspoort onvoldoende is om te concluderen dat hij niet meewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit. Ten aanzien van grond 3f merkt eiser op dat de betreffende passage een instructie aan de verbalisant lijkt te zijn en dat de daarop volgende alinea niet op hem van toepassing is. Ten slotte meent eiser ten aanzien van de grond 3i dat hij een herhaalde asielaanvraag heeft ingediend en de behandeling daarvan in Nederland mag afwachten. Ten aanzien van de lichte gronden 4a, 4c en 4d stelt eiser dat deze lichte gronden hem niet kunnen worden tegengeworpen, nu niet is onderbouwd waarom eisers verblijf in een AZC [6] zijn terugkeer zou belemmeren.
4. Verweerder heeft bij het verweerschrift de zware gronden 3c en 3i laten vallen, zodat deze niet langer aan de maatregel ten grondslag liggen.
5. De rechtbank is van oordeel dat de aan de maatregel ten grondslag gelegde zware gronden 3a en 3b feitelijk juist zijn. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [7] volgt dat verweerder bij de zware gronden 3a, 3b kan volstaan met een toelichting dat deze gronden zich feitelijk voordoen. [8] Verweerder heeft in het bestreden besluit en in het verweerschrift gemotiveerd dat en waarom deze zware gronden zich feitelijk voordoen. Nu eiser bij zijn binnenkomst in Nederland niet beschikte over een geldig reis- of identiteitsdocument, noch een geldig visum of mvv, is de zware grond 3a feitelijk juist. Daarnaast heeft eiser met het terugkeerbesluit, welke op juiste wijze bekend is gemaakt aan eiser door plaatsing in de Staatscourant, eerder de aanzegging ontvangen Nederland te verlaten. [9] Verder blijkt uit de door verweerder overgelegde stukken dat eiser eerder met onbekende bestemming is vertrokken. Daarbij wordt opgemerkt dat eiser in zijn gehoor voorafgaand zijn inbewaringstelling heeft verklaard dat hij zijn procedure niet in Nederland heeft afgewacht en naar Frankrijk is vertrokken. [10] De feitelijke juistheid van de zware grond 3b staat daarom vast. De zware gronden 3a en 3b zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en risico op onttrekken aan het toezicht aan te nemen. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over de zware gronden 3d, 3f en de lichte gronden behoeft geen bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is.
Lichter middel
6. Eiser voert verder aan dat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom niet voor een lichter middel is gekozen, nu verblijf in een AZC een passend alternatief is en eiser geen reden heeft om zich aan het toezicht te onttrekken.
7. Verweerder heeft in de maatregel van bewaring voldoende gemotiveerd waarom niet kan worden volstaan met een lichter middel. Eiser heeft eerder de mogelijkheid gehad om zelfstandig naar zijn land van herkomst terug te keren en heeft dit niet gedaan. Verder is niet gebleken van feiten en omstandigheden die de bewaring voor eiser onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien een lichter middel dan bewaring op te leggen. Gelet op het voorgaande, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat sprake is van een significant onttrekkingsrisico.
Ambtshalve toets
8. Ook is overigens niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot aan het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 24 april 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
3.Artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw.
4.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
5.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
6.Asielzoekerscentrum.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
9.Conform het beleid zoals neergelegd in C1/2.13 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
10.Pagina 4 van het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de maatregel van 11 april 2025 (M110).