ECLI:NL:RBDHA:2025:6829

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
24/2615
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van huurtoeslag op basis van gezamenlijk toetsingsinkomen en hardheidsclausule

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 25 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om huurtoeslag voor het jaar 2023 beoordeeld. De Dienst Toeslagen had het verzoek van eiser, dat op 4 januari 2024 was afgewezen, bevestigd in een bestreden besluit van 20 februari 2024. De rechtbank heeft op 16 april 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het gezamenlijke inkomen van eiser, zijn echtgenote en hun zoon te hoog is om in aanmerking te komen voor huurtoeslag. Eiser had verzocht om rekening te houden met de bijzondere situatie dat zijn zoon bij hen inwoont om voor zijn zieke moeder te zorgen. Echter, de rechtbank oordeelt dat het inkomen van de zoon niet buiten beschouwing kan worden gelaten bij de berekening van het recht op huurtoeslag, omdat het gezamenlijke toetsingsinkomen hoger is dan het in de wet genoemde bedrag van € 52.425.

De rechtbank stelt vast dat, hoewel er sprake is van een verzorgingsbehoefte bij de echtgenote van eiser, dit niet leidt tot een uitzondering op de regels omtrent het toetsingsinkomen. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de huurtoeslag door verweerder terecht is, en dat er geen schending van het evenredigheidsbeginsel is aangetoond. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/2615

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.C. Scheermeijer),
en

de Dienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. [naam 1] en mr. [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om huurtoeslag voor het jaar 2023.
1.1
Verweerder heeft het verzoek met het primaire besluit van 4 januari 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 20 februari 2024 is verweerder bij die afwijzing gebleven.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Verweerder heeft de huurtoeslag voor het jaar 2023 op nihil gesteld, omdat het gezamenlijke inkomen van eiser, zijn echtgenote en zijn in 2023 thuiswonende zoon die is aangemerkt als medebewoner, te hoog is om huurtoeslag toe te kennen. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt en verweerder verzocht om rekening te houden met een bijzondere situatie voor de huurtoeslag. De reden daarvoor is dat de zoon bij eiser inwoont om voor zijn zieke moeder te zorgen.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser vindt dat verweerder het inkomen van zijn zoon buiten beschouwing had moeten laten bij de beoordeling van zijn aanspraak op huurtoeslag, omdat sprake is van een verzorgingsbehoefte bij zijn echtgenote. Zijn zoon heeft zijn fulltime baan opgegeven om voor zijn zieke moeder te zorgen. De verzorgingsbehoefte blijkt uit een in beroep overgelegd indicatiebesluit van het Centrum Indicatiestelling Zorg. Eiser doet een beroep op de hardheidsclausule en het evenredigheidsbeginsel. Het bestreden besluit is volgens eiser niet in lijn met de menselijke maat.
Wat vindt verweerder in beroep?
4. Verweerder betwist niet langer dat bij de echtgenote van eiser sprake is van een verzorgingsbehoefte in de zin van de Wet langdurige zorg. Maar omdat het vastgestelde gezamenlijk toetsingsinkomen van eiser, zijn echtgenote en zijn zoon meer bedraagt dan het in artikel 2a, tweede lid en onder c, van het Besluit op de huurtoeslag (Bht) genoemde bedrag van € 52.425, kan het inkomen van de zoon niet buiten beschouwing worden gelaten bij het berekenen van eisers huurtoeslag.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Uit artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag en artikel 7, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen volgt dat het inkomen van iedere medebewoner moet worden betrokken bij het toetsingsinkomen. Het inkomen van de medebewoner wordt ingeval van een zorgbehoefte alleen dan niet tot het toetsingsinkomen gerekend als is voldaan aan de in artikel 2a van het Bht neergelegde voorwaarden.
6. Niet in geschil is dat is voldaan aan het vereiste van artikel 2a, tweede lid, onder a, van het Bht. In de onderdelen b en c van het tweede lid van dit artikel zijn echter nadere voorwaarden aan de hoogte van het inkomen en vermogen gesteld. Niet in geschil is dat het vastgestelde gezamenlijke toetsingsinkomen van eiser, zijn echtgenote en zijn zoon hoger is dan het bedrag dat is vermeld in artikel 2a, tweede lid, onder c, van het Bht (tekst 2023). Eiser voldoet daarom niet aan de voorwaarden voor toepassing van de hardheidsclausule van artikel 2a van het Bht. Verweerder heeft dan ook terecht het standpunt ingenomen dat bij de berekening van het recht van eiser op huurtoeslag het inkomen van zijn zoon niet buiten beschouwing kan worden gelaten. Dat eiser vindt dat verweerder niet vanuit de menselijke maat handelt, maakt het voorgaande niet anders. Het niet toekennen van de huurtoeslag volgt immers uit artikel 2a, tweede lid, onder c, van het Bht.
7. Van schending van het evenredigheidsbeginsel is niet gebleken. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat en op welke wijze verweerder hiermee in strijd heeft gehandeld. De rechtbank begrijpt dat het voor eiser ingrijpend is dat het recht op huurtoeslag aansluit bij het gezamenlijke toetsingsinkomen in verband met de zorgbehoefte, maar dat is geen reden om te oordelen dat het evenredigheidsbeginsel is geschonden.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten. Ook krijgt hij het betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.