ECLI:NL:RBDHA:2025:6812

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
NL25.16716
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van Algerijnse vreemdeling en verzoek om schadevergoeding na opheffing van de maatregel

Op 8 april 2025 heeft de minister van Asiel en Migratie aan eiser, een Algerijnse vreemdeling, de maatregel van bewaring opgelegd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden beschouwd. De maatregel van bewaring werd op 11 april 2025 opgeheven. Eiser heeft ingestemd met een schriftelijke afdoening van het beroep en op 12 april 2025 zijn gronden van beroep ingediend. De rechtbank heeft op 22 april 2025 het onderzoek gesloten.

De rechtbank beoordeelt of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring onrechtmatig was. Eiser stelt dat de maatregel te laat is opgeheven, omdat hij op 9 april 2025 zijn asielaanvraag heeft ingetrokken. De rechtbank concludeert dat de opheffing op 11 april 2025 tijdig was, aangezien dit binnen twee dagen na de intrekking van de asielaanvraag gebeurde. De rechtbank oordeelt dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren, en dat verweerder niet onrechtmatig heeft gehandeld.

Eiser betwist de gronden voor de maatregel en stelt dat hij in een AZC had kunnen worden geplaatst in plaats van in bewaring. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat een lichter middel niet doeltreffend zou zijn geweest. De rechtbank wijst het beroep ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af, en concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.16716

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 11 april 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
Eiser heeft desgevraagd ingestemd met een schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 12 april 2025 de gronden van beroep ingediend. Op 16 april 2025 heeft verweerder een reactie op de gronden van het beroep ingediend.
Op 22 april 2025 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1997 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Grondslag
3. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring te laat is omgezet. Hij heeft op 9 april 2025 zijn asielaanvraag ingetrokken, zodat de maatregel van bewaring op 11 april 2025 te laat is opgeheven.
4. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [2] volgt dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt door een vreemdeling niet binnen twee dagen op grond van een andere wettelijke bepaling in bewaring te stellen. [3] Uit het dossier blijkt dat eiser op 9 april 2025 zijn asielaanvraag heeft ingetrokken. Verder blijkt uit het dossier dat verweerder op 11 april 2025 de maatregel van bewaring heeft opgeheven vanwege de oplegging van een nieuwe maatregel van bewaring met een andere grondslag. [4] De rechtbank stelt vast dat dit tijdig is gebeurd nu dit binnen twee dagen heeft plaatsgevonden.
Maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk was met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Als zware gronden [5] zijn in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
  • 3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
  • 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
En als lichte gronden [6] zijn in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
  • 4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Eiser betwist alle zware en lichte gronden. Hiertoe voert hij aan dat hij in het kader van de Dublinverordening [7] is overgedragen aan Nederland, zodat hij op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Daarnaast is hij eerder als asielzoeker naar Nederland gekomen. Verder blijkt uit het dossier niet dat hij eerder met onbekende bestemming is vertrokken dan wel eerder asiel heeft aangevraagd. Dat een asielaanvraag is afgewezen en daarbij een terugkeerbesluit is uitgevaardigd, is eiser niet bekend. Hoewel dat wel in de Staatscourant is geplaatst, heeft eiser hier nimmer kennis van genomen. Ook blijkt niet uit het dossier dat eiser niet verschijnt op afspraken in het kader van zijn asielprocedure. Op eiser rust verder geen verplichting om Nederland te verlaten nu hij een herhaalde asielaanvraag heeft ingediend. Wat hem is verweten bij de zware gronden kan verweerder niet ook tegenwerpen bij de lichte gronden. Eiser heeft slechts één asielaanvraag ingediend. Hij heeft verder geen vaste verblijfplaats op dit moment, maar kan in een AZC [8] worden geplaatst. Dat hij geen middelen van bestaan heeft, is niet relevant voor de vraag of iemand zich aan het toezicht zal onttrekken.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in ieder geval terecht de zware gronden 3b en 3c aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Uit het dossier blijkt dat eiser eerder, op 24 juni 2024, met onbekende bestemming is vetrokken. Verder is eisers eerdere asielaanvraag bij besluit van 9 januari 2023 buiten behandeling gesteld. Bij dit besluit is tevens een terugkeerbesluit uitgevaardigd. Niet in geschil is dat dit besluit is gepubliceerd in de Staatscourant, zodat dit op rechtsgeldige wijze bekend is gemaakt. Hieruit volgt dan ook een vertrekplicht voor eiser. Deze gronden zijn voldoende om aan te nemen dat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De gronden konden de maatregel van bewaring dragen. De overige gronden behoeven daarom geen bespreking meer.
8. Gelet op het voorgaande hoeft de rechtbank niet meer te beoordelen of de maatregel van bewaring ook kan worden gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw. Eén bewaringsgrondslag is namelijk voldoende om de maatregel van bewaring op te baseren.
Lichter middel
9. Verder voert eiser aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. Hij heeft een asielaanvraag ingediend, zodat hij in een AZC had kunnen worden geplaatst.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kon worden toegepast. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd voldoende zijn om een risico aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verder is niet gebleken dat persoonlijke omstandigheden aanwezig zijn die de bewaring onevenredig bezwarend maken.
Ambtshalve toets
11. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot aan de opheffing ervan op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 22 april 2025 door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.ABRvS 12 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1082.
4.Ook wel een omzetting genoemd.
5.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
6.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
7.Verordening (EU) nr. 604/2013.
8.Asielzoekerscentrum.