ECLI:NL:RBDHA:2025:6790

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
11519263 RP VERZ 25-50070
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen van ambtenaar met strafrechtelijke veroordeling

In deze zaak verzoekt het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [partij A]. De kantonrechter wijst het verzoek toe, omdat er een redelijke grond is voor ontbinding, te weten verwijtbaar handelen door [partij A]. Deze heeft zich schuldig gemaakt aan het verspreiden en ontvangen van kinderpornografisch materiaal, wat in strijd is met de kernwaarden van IenW. Het voorwaardelijk tegenverzoek van [partij A] om een transitievergoeding en billijke vergoeding wordt afgewezen, omdat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [partij A]. De kantonrechter oordeelt dat de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2025 ontbonden wordt, en dat [partij A] geen recht heeft op een transitievergoeding of billijke vergoeding. Tevens worden de proceskosten aan [partij A] opgelegd, omdat hij ongelijk krijgt in deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANKDEN HAAG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Den Haag
br/c
Zaaknummer / rekestnummer: 11519263 \ RP VERZ 25-50070
Beschikking van 22 april 2025
in de zaak van
DE STAAT DER NEDERLANDEN, NAMENS DEZE DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT,
te 's-Gravenhage,
verzoekende partij in het verzoek,
verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: IenW,
gemachtigde: mr. C.A.M.J. van Hameren,
tegen
[partij A],
te Zoetermeer,
verwerende partij in het verzoek,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [partij A] ,
gemachtigde: mr. S.C. van Paridon.

1.De zaak in het kort

1.1.
In deze zaak verzoekt IenW om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [partij A] . De kantonrechter wijst het verzoek toe, omdat er een redelijke grond is voor ontbinding, te weten verwijtbaar handelen door [partij A] . [partij A] heeft namelijk in strijd gehandeld met de kernwaarden van IenW en heeft zich niet als goed ambtenaar gedragen door zich zowel binnen de privésfeer als tijdens werktijd of tijdens het uitvoeren van zijn werkzaamheden bezig te houden met het (onder andere) verspreiden dan wel ontvangen van kinderpornografisch materiaal dan wel het chatten over kinderpornografische afbeeldingen en daarvoor een gegevensdrager van IenW te gebruiken.
1.2.
Het voorwaardelijk tegenverzoek van [partij A] om toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding wordt afgewezen, omdat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [partij A] zelf. Het voorwaardelijk tegenverzoek van [partij A] om toekenning van een cumulatievergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking, aangezien de arbeidsovereenkomst op een andere grond dan de cumulatiegrond wordt ontbonden.

2.De procedure

2.1.
IenW heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen op de kortst mogelijke termijn te ontbinden. [partij A] heeft een verweerschrift en een tegenverzoek ingediend.
2.2.
Op 24 maart 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen en hun gemachtigden hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. IenW heeft ook spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen. Vóór de mondelinge behandeling heeft IenW met een brief van 18 maart 2025 nog aanvullende stukken toegezonden.

3.De feiten

3.1.
[partij A] , geboren op [geboortedatum] 1967, heeft per 1 januari 2000 een ambtelijke aanstelling gekregen bij het huidige ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Op grond van de Wet Normalisering Rechtspositie Ambtenaren (Wnra) is de ambtelijke aanstelling van [partij A] per 1 januari 2020 van rechtswege omgezet in een arbeidsovereenkomst.
3.2.
[partij A] is werkzaam bij IenW in de functie van Senior Adviseur Bedrijfsvoering met een loon van € 6.907,67 bruto per maand, vermeerderd met emolumenten. Als autorisatiebeheerder is [partij A] het eerste aanspreekpunt voor gebruikers, key users en proceseigenaren over autorisatie en procesbeheer. Hierbij houdt hij toezicht op de naleving van het autorisatiebeleid. Ook is hij verantwoordelijk voor het toekennen van de juiste autorisaties, rekening houdend met de verschillende taken en verantwoordelijkheden in de uitvoerende processen.
3.3.
Op 19 februari 2024 zou [partij A] zijn werkzaamheden na een verlofperiode weer hervatten. Omdat [partij A] niet op het werk verscheen en ook niet te bereiken was, heeft IenW contact opgenomen met zijn noodcontact. Van haar en van de advocaat van [partij A] , hoorde IenW dat [partij A] in voorlopige hechtenis was genomen.
3.4.
Bij brief van 26 februari 2024 heeft IenW aan [partij A] bericht dat hij met onmiddellijke ingang tot ten minste 15 maart 2024 is geschorst. De schorsing is bij brief van 13 maart 2024 verlengd tot ten minste 15 april 2024.
3.5.
Op 5 april 2024 moest [partij A] verschijnen bij de pro forma zitting bij de strafrechter, waar zijn voorlopige hechtenis is verlengd. Tijdens deze zitting werd voor IenW duidelijk dat [partij A] werd verdacht van onder andere het in bezit hebben en het verspreiden van kinder- en dierenporno. Bij brief van 9 april 2024 heeft IenW aan [partij A] bericht dat zijn volledige loon wordt stopgezet voor de tijd dat hij zijn werkzaamheden niet (heeft) verricht.
3.6.
In opdracht van de officier van justitie is een psychiatrisch onderzoek ingesteld naar [partij A] . In het onderzoekverslag van 8 augustus 2024 staat – voor zover hier relevant – dat de onderzoekers tot de conclusie komen dat bij [partij A] sprake is van pedofilie, een parafiele stoornis en een persoonlijkheidsstoornis met vooral narcistische en vermijdende kenmerken en dat deze stoornissen deels de gedragingen en gedragskeuzes van [partij A] ten tijde van het tenlastegelegde hebben beïnvloed. De onderzoekers adviseren daarom om de tenlastegelegde feiten verminderd aan [partij A] toe te rekenen.
3.7.
In opdracht van de officier van justitie is ook een forensisch psychiatrisch onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van [partij A] . In het onderzoeksverslag van 5 september 2024 staat – voor zover hier relevant – dat [partij A] lijdt aan een psychische stoornis in de vorm van een gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis (met narcistische en afhankelijke trekken), een pedofiele stoornis en een seksueel-sadismestoornis. In het onderzoek wordt daarom geadviseerd het tenlastegelegde in verminderde mate aan [partij A] toe te rekenen.
3.8.
[partij A] is op 19 december 2024 door de rechtbank Rotterdam onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest en tbs met voorwaarden, voor het deelnemen aan een criminele organisatie en het in het bezit hebben, verspreiden, openlijk tentoonstellen en aanbieden van kinder- en dierenporno.
De rechtbank heeft onder meer het volgende overwogen:
“De verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer vier jaar schuldig gemaakt aan het een gewoonte maken van het bezit en verspreiden van kinder- en dierenpornografisch materiaal via Telegram. (…)
Het aangetroffen materiaal was zeer grof en ook zeer gewelddadig. Dit leidt de rechtbank niet alleen af uit de omschrijvingen van de foto’s en de video’s in de processen-verbaal, maar volgt ook uit de verklaring van een verbalisant dat het materiaal zich onderscheidde ten opzichte van wat hij in elf jaar tijd eerder had aangetroffen in andere collecties. De hoeveelheid materiaal waarbij kinderen onder de één jaar waren betrokken was aanmerkelijk groter, net als de hoeveelheid afbeeldingen waarbij penetratie was te zien. Met betrekking tot de video’s beschrijft de verbalisant dat bij het seksueel misbruik van de zeer jonge kinderen (soms zelfs baby’s van een paar dagen oud) de weerloosheid en het ogenschijnlijk zichtbaar en hoorbaar lijden van de slachtoffers van dichtbij in beeld was gebracht. Ook de hoeveelheid dierenpornografisch materiaal was aanmerkelijk groter dan in gemiddeld andere aangetroffen collecties en de gepleegde ontuchtige handelingen waren aanmerkelijk gewelddadiger. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de afbeeldingen in de toonmap te bekijken, nu de aard van het materiaal voldoende blijkt uit de processen-verbaal en hierover ook geen discussie bestaat.
Naast het verspreiden en bezitten van kinder- en dierenpornografisch materiaal heeft de verdachte zich ook schuldig gemaakt aan het deelnemen als oprichter en leider aan een criminele organisatie die tot doel had het verspreiden en delen van kinder- en dierenpornografisch materiaal. De verdachte was in twee Telegramgroepen met bijbehorende Telegramkanalen actief bezig met het verspreiden van dit materiaal, het zoeken naar nieuw materiaal en het voorkomen van ‘gepakt’ te worden. De architectuur van de twee Telegramgroepen was daarbij zo ingericht dat ook als deze groepen zouden worden verwijderd door Telegram, de content en de contacten konden worden hersteld. Daarmee heeft hij de verspreiding van kinder- en dierenporno gefaciliteerd.
Naast het delen van het pornografische materiaal voerde de verdachte ook gesprekken hierover met andere Telegramgebruikers. In deze chatgesprekken reageerde hij op het gedeelde materiaal en deelde hij zijn fantasieën over het misbruiken van jonge baby’s, soms tot de dood erop zou volgen. (…)
Met het voorgaande heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige en verwerpelijke strafbare feiten. (…)
Daarnaast heeft de wetgever de strafbaarstelling van het bezit van dierenporno in het leven geroepen ter bescherming van de goede zeden en de integriteit van het dier. Ook deze norm heeft verdachte met het bezit en het verspreiden van dierenpornografisch materiaal geschonden. Ook hierbij ging het vaak om gewelddadig misbruik van dieren. Door het bezit en het verspreiden van dergelijk materiaal wordt de productie daarvan gestimuleerd en in stand gehouden.”

4.Het verzoek, het verweer en het tegenverzoek

4.1.
IenW verzoekt de arbeidsovereenkomst met [partij A] te ontbinden, primair op grond van artikel 7:669 lid 3 sub e BW, subsidiair op grond van artikel 7:669 lid 3 sub g BW, meer subsidiair op grond van artikel 7:669 lid 3 sub h BW, en uiterst subsidiair op grond van artikel 7:669 lid 3 sub 1 BW.
4.2.
IenW legt (kort gezegd) aan het verzoek ten grondslag dat de arbeidsovereenkomst met [partij A] dient te eindigen omdat er sprake is van een voldragen ontslaggrond, bestaande uit verwijtbaar handelen (e-grond), een verstoorde arbeidsverhouding (g-grond), andere specifieke omstandigheden waardoor de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet kan voortduren (h-grond), dan wel vanwege een combinatie van deze ontslaggronden (i-grond).
4.3.
[partij A] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Hij betwist dat sprake is van een voldragen ontslaggrond, dan wel van een combinatie van op zichzelf genomen onvoldragen ontslaggronden die gezamenlijk wel een voldragen ontslaggrond opleveren. [partij A] voert daarnaast aan dat hij lijdt aan een psychische stoornis en dat daarom het opzegverbod tijdens ziekte van toepassing is. Voor het geval de arbeidsovereenkomst toch wordt ontbonden, verzoekt [partij A] om toekenning van een transitievergoeding, een billijke vergoeding, een cumulatievergoeding in geval van ontbinding op de i-grond, een redelijke beëindigingstermijn en veroordeling van IenW in de kosten van deze procedure.

5.De beoordeling van het verzoek en het tegenverzoek

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In artikel 7:699 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald wat een redelijke grond is. Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt (artikel 7:699 lid 1 BW).
Het opzegverbod bij ziekte geldt niet
5.2.
Artikel 7:671b lid 2 BW bepaalt dat de kantonrechter een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst slechts kan inwilligen wanneer er geen opzegverboden gelden als bedoeld in artikel 7:670 BW, of met deze opzegverboden naar aard en strekking vergelijkbare opzegverboden in een ander wettelijke voorschrift.
5.3.
Artikel 7:670 lid 1 BW bepaalt vervolgens dat een werkgever de arbeidsovereenkomst in beginsel niet kan opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Voor de beantwoording van de vraag wanneer sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, dient te worden aangesloten bij het ziektebegrip van artikel 19 van de Ziektewet (ZW). Artikel 19 lid 1 ZW luidt als volgt: “
de verzekerde heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde.” Niet vereist is dus dat de werknemer in het geheel geen arbeid kan verrichten. Het gaat erom of hij de contractueel overeengekomen arbeid kan verrichten.
5.4.
[partij A] is ondanks zijn psychische stoornis steeds in staat geweest om de contractueel overgekomen arbeid te verrichten. Dit heeft hij immers bijna 25 jaar lang gedaan voor IenW. Dat [partij A] zijn eigen arbeid momenteel niet meer kan verrichten is geen gevolg van ziekte of gebrek, maar van de onherroepelijke veroordeling tot een gevangenisstraf. Hoewel [partij A] ziek is, is dus geen sprake van ziekte in de zin van het BW. Het opzegverbod bij ziekte geldt daarom niet.
5.5.
Aangezien geen sprake was van ziekte in de zin van de Ziektewet gaat ook de stelling van [partij A] dat IenW haar zorgplicht en re-integratieplicht heeft geschonden, niet op.
[partij A] heeft verwijtbaar gehandeld
5.6.
Uit artikel 7:669 lid 3 sub e BW volgt dat onder een redelijke grond wordt verstaan het verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Als uitgangspunt geldt dat het de werknemer, uitgezonderd van evidente gevallen die ook een dringende reden zouden kunnen opleveren, van tevoren duidelijk moet zijn wat door de werkgever als ontoelaatbaar gedrag wordt beschouwd, waarbij de eisen die de werkgever aan de werknemer stelt gangbaar en niet buitensporig mogen zijn.
5.7.
Vooropgesteld wordt dat [partij A] is aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn. Hoewel deze aanstelling in 2020 is omgezet in een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, is [partij A] uit hoofde van zijn arbeidsovereenkomst met een overheidswerkgever ook na 2020 ambtenaar gebleven. Uit de van toepassing zijnde Ambtenarenwet 2017 volgt onder andere dat een ambtenaar zich moet houden aan wettelijke voorschriften, hij de aan zijn functie verbonden eisen in acht moet nemen en zich dient te gedragen als een goed ambtenaar betaamt. Daar komt bij dat op [partij A] de door IenW gehanteerde Gedragscode Integriteit Rijk en de Gedragsregeling digitale werkomgeving van toepassing zijn, die een minimumkader voor integer handelen vormen en dat [partij A] niet heeft betwist dat hij bekend is met de inhoud hiervan. Aan een ambtenaar in dienst bij een overheidswerkgever worden dus hoge eisen gesteld op het gebied van integriteit en betrouwbaarheid.
5.8.
[partij A] heeft zich schuldig gemaakt aan het deelnemen aan een criminele organisatie en het in het bezit hebben, verspreiden, openlijk tentoonstellen en aanbieden van kinder- en dierenporno. Het is evident dat [partij A] zich hierdoor niet heeft gedragen als een goed ambtenaar betaamt. Dat deze gedragingen vooral tijdens privétijd hebben plaatsgevonden, maakt het voorgaande niet anders. Ook privégedragingen van ambtenaren kunnen immers het ambt schaden, de geloofwaardigheid van de overheidswerkgever aantasten en voor integriteits- en veiligheidsrisico’s zorgen. Dat volgt ook uit de Gedragscode Integriteit Rijk.
5.9.
IenW heeft aangevoerd dat [partij A] de hierboven genoemde strafbare feiten ook heeft gepleegd op de aan hem ter beschikking gestelde laptop. [partij A] heeft dat betwist onder verwijzing naar het proces-verbaal van bevindingen van 6 juni 2024 waarin is vermeld dat weliswaar niet kan worden uitgesloten dat vanaf de bij [partij A] thuis aangetroffen HP Chromebook een of meerdere bezoeken aan Telegram zijn gebracht, maar dat dit niet is vastgesteld. Uit de lijst met inbeslaggenomen ICT-middelen die IenW heeft overgelegd blijkt echter dat de in het p-v van 6 juni 2024 genoemde laptop een andere is dan de werklaptop. Over de inbeslaggenomen werklaptop heeft het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie bij brief van 18 maart 2025 het volgende aan IenW bericht: “
voorts blijkt uit het onderzoek, gezien een aangetroffen url, dat [partij A] via zijn werklaptop Telegram heeft benaderd. Om welk Telegram account het hier gaat is niet duidelijk geworden; relevant is echter dat het onderzoeksteam geen Telegram account van [partij A] heeft aangetroffen waarmee geen strafbare feiten zijn gepleegd.
Uit door IenW overgelegde chatberichten van [partij A] blijkt bovendien dat hij tijdens werktijd chatgesprekken met een derde voerde over kinderpornografisch materiaal. Op basis hiervan is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk dat [partij A] zijn werklaptop heeft gebruikt voor de betreffende strafbare gedragingen. Daarmee heeft hij ook in strijd met de Gedragsregeling digitale werkomgeving gehandeld waarin expliciet verboden wordt om met de werklaptop pornografische sites te bezoeken. Als autorisatiebeheerder mag van [partij A] worden verwacht dat hij bekend is met de geldende voorschriften over het gebruik van zakelijke ICT-voorzieningen. Vaststaat bovendien dat het bekijken en verspreiden van kinderpornografisch materiaal en/of het chatten daarover niet alleen vanaf de werklaptop plaatsvond, maar ook in werktijd, zelfs tijdens Teams meetings.
5.10.
[partij A] heeft aangevoerd dat ontbinding op de e-grond niet mogelijk is omdat hij verminderd toerekeningsvatbaar is verklaard. Om die reden zou van verwijtbaarheid geen sprake kunnen zijn. Dat verweer gaat niet op. Verminderde toerekeningsvatbaarheid impliceert immers niet dat de gedragingen niet verwijtbaar zijn. Uit het feit dat [partij A] strafrechtelijk is veroordeeld blijkt al dat de gedragingen wel verwijtbaar zijn.
5.11.
De slotsom van het voorgaande is dat [partij A] niet alleen zeer ernstige strafbare feiten heeft gepleegd maar ook heeft gehandeld in strijd met de binnen IenW geldende kernwaarden. Dat brengt met zich dat van IenW in redelijkheid niet kan worden gevergd dat zij de arbeidsovereenkomst met [partij A] laat voortduren. Vanwege het verwijtbare handelen van [partij A] , ligt herplaatsing niet in de rede (artikel 7:669 lid 1 BW). De tussenconclusie is dan ook dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden op grond van artikel 7:669 lid 3 aanhef en sub e BW. De andere ontslaggronden die IenW aan haar ontbindingsverzoek ten grondslag heeft gelegd behoeven daarom geen bespreking meer en het voorwaardelijk tegenverzoek van [partij A] om toekenning van een cumulatievergoeding wordt dus afgewezen.
De gedragingen van [partij A] zijn ook ernstig verwijtbaar
5.12.
De kantonrechter dient de arbeidsovereenkomst in beginsel te ontbinden op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd. IenW heeft echter aangevoerd dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [partij A] en dat de arbeidsovereenkomst daarom op grond van artikel 7:761b lid 9 sub b BW op de vroegst mogelijke datum tot een einde moet komen.
5.13.
Vooropgesteld wordt dat de lat voor het aannemen van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van de werknemer hoog ligt en dat de kantonrechter het criterium “ernstig verwijtbaar handelen” terughoudend moet toetsen. Het moet gaan om duidelijke en uitzonderlijke gevallen van onrechtmatige gedragingen, die zijn te kwalificeren als duidelijk strijdig met goed werknemerschap. Hierbij is van belang dat de werknemer zich bewust is dan wel behoort te zijn van het ontoelaatbare karakter van zijn handelen. In de parlementaire geschiedenis zijn enkele situaties geschetst waarin sprake kan zijn van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer. Een voorbeeld dat wordt gegeven is de situatie waarin de werknemer zich schuldig maakt aan diefstal, verduistering of bedrog of andere misdrijven, waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt. De vraag moet worden beantwoord of de omstandigheid dat [partij A] verminderd toerekeningsvatbaar is verklaard ertoe leidt dat van ernstige verwijtbaarheid geen sprake kan zijn.
5.14.
De kantonrechter is van oordeel dat de verweten gedragingen kwalificeren als ernstig verwijtbaar handelen van [partij A] en licht dat als volgt toe. Uit het rapport van de psychiater van 8 augustus 2024 volgt dat [partij A] weliswaar cognitief kon beseffen dat zijn gedrag ongewenst was, maar dat hij bij het kijken naar het pornografische materiaal dusdanig gebiologeerd raakte dat hij op dat moment niet meer in staat was om zijn gedragingen te stoppen. Dit is een aanknopingspunt voor de stelling dat geen sprake kan zijn van ernstige verwijtbaarheid. Uit het strafvonnis blijkt echter dat [partij A] de oprichter en leider was van diverse Telegramgroepen, waarop hij kinderporno verspreidde en aanbood. Hij heeft zich daarnaast als leider ingespannen om de werking van de groepen te verbeteren en om nieuwe leden toe te voegen. Daarbij waren zijn inspanningen mede gericht op het voorkomen “gepakt” te worden. De Telegramgroepen waren zo ingericht dat, als deze groepen verwijderd zouden worden door Telegram, de content en de contacten konden worden hersteld. Deze feiten wijzen op een bewuste en doelgerichte strategie gedurende langere tijd. Er was dan ook geen sprake van impulsief gedrag, maar van bewust handelen. Dat maakt naar het oordeel van de kantonrechter dat van ernstige verwijtbaarheid sprake is. Daar komt bij dat [partij A] goed in staat bleek om zijn gedragingen te verheimelijken, zodanig dat deze lange tijd onopgemerkt bleven. Zelfs zijn partner bleek niet van de gedragingen op de hoogte. Daaruit volgt dat [partij A] klaarblijkelijk in staat was om de handelingen alleen te verrichten op locaties en/of tijdstippen waarin ze niet werden opgemerkt. Enige sturing was dus kennelijk wel mogelijk. Desondanks heeft hij ervoor gekozen om tijdens het werk en ook terwijl hij met collega’s in een Teams meeting zat, kinderpornografisch materiaal te bekijken en daarover met een derde te chatten.
Op grond van deze feiten is de kantonrechter van oordeel dat niet alleen sprake is van verwijtbaarheid maar ook ernstige verwijtbaarheid in de zin van artikel 7:761b lid 9 sub b BW. Dat wordt niet anders door het feit dat sprake is geweest van een langdurig dienstverband waarin [partij A] altijd goed heeft gefunctioneerd.
5.15.
De conclusie van het voorgaande is dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [partij A] . De kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst daarom per 1 mei 2025 ontbinden.
[partij A] heeft geen recht op een transitievergoeding
5.16.
In artikel 7:673 lid 7 sub c BW is bepaald dat de werkgever geen transitievergoeding is verschuldigd als de werknemer ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Aangezien daarvan sprake is, kan [partij A] geen aanspraak maken op een transitievergoeding. In afwijking van artikel 7:673 lid 7 sub c BW kan de kantonrechter de transitievergoeding geheel of gedeeltelijk toekennen als het niet toekennen daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De kantonrechter ziet, gelet op het voorgaande, geen aanleiding voor toepassing van die bepaling.
5.17.
Het voorwaardelijk door [partij A] ingediende tegenverzoek om hem een transitievergoeding toe te kennen wordt dus afgewezen.
[partij A] heeft ook geen recht op een billijke vergoeding
5.18.
Aangezien de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [partij A] zal de door hem verzochte billijke vergoeding op grond van artikel 7:671b lid 9 sub c BW worden afgewezen.
[partij A] moet de proceskosten betalen
5.19.
De proceskosten komen voor rekening van [partij A] , omdat [partij A] ongelijk krijgt en sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van [partij A] . De proceskosten aan de zijde van IenW worden begroot op € 1.084,00 (€ 135,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.
5.20.
Omdat de tegenverzoeken van [partij A] worden afgewezen moet hij de kosten in het tegenverzoek aan de kant van IenW betalen. De kantonrechter gaat er echter vanuit dat IenW door het instellen van het tegenverzoek geen noemenswaardige meerkosten heeft gemaakt. De kosten van het tegenverzoek zullen daarom worden begroot op nihil.

6.De beslissing

De kantonrechter
op de verzoeken
6.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 mei 2025,
6.2.
bepaalt dat [partij A] geen aanspraak kan maken op een transitievergoeding, aangezien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [partij A] ,
6.3.
veroordeelt [partij A] in de proceskosten van € 1.084,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [partij A] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
6.4.
verklaart deze beschikking wat betreft de onder 6.3. genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad,
op de voorwaardelijke tegenverzoeken
6.5.
wijst de verzoeken af,
6.6.
veroordeelt [partij A] in de proceskosten, die aan de zijde van IenW worden begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. D. Jongsma en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2025.