ECLI:NL:RBDHA:2025:676

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
NL22.25109
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van eiser tegen de Minister van Asiel en Migratie met betrekking tot vestigingsalternatieven in Mogadishu

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2025 uitspraak gedaan in de asielprocedure van eiser, die zich richtte tegen de Minister van Asiel en Migratie. Eiser had een asielaanvraag ingediend, maar de minister had deze afgewezen op basis van de veronderstelling dat eiser zich in Mogadishu zou kunnen vestigen, ondanks de onveilige situatie daar. De rechtbank had eerder in een tussenuitspraak op 18 oktober 2024 geconstateerd dat de minister niet voldoende had gemotiveerd waarom eiser, gezien zijn persoonlijke omstandigheden, zich in Mogadishu zou kunnen vestigen. De rechtbank had de minister de gelegenheid gegeven om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.

In het aanvullende besluit van 11 november 2024 herhaalde de minister echter de eerder gegeven motivering zonder deze substantieel te verbeteren. Eiser had op 11 december 2024 zijn zienswijze op dit aanvullende besluit ingediend. De rechtbank oordeelde dat de minister niet had aangetoond dat de omstandigheden van eiser, zoals het ontbreken van sociale banden en het niet spreken van Somalisch, irrelevant waren voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank concludeerde dat het aanvullende besluit niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het gebrek uit het eerdere besluit niet was hersteld.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde zowel het bestreden als het aanvullende besluit en droeg de minister op om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag, rekening houdend met de eerdere tussenuitspraak en deze uitspraak. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 2.267,50. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. B. van Velzen, in aanwezigheid van griffier mr. B. Tijssen, en werd openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.25109

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. Y.M. van der Lei).

Procesverloop

1.1.
Voor een weergave van het procesverloop tot 18 oktober 2024 verwijst de rechtbank naar haar tussenuitspraak van die datum. Bij die uitspraak is verweerder in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit van 10 november 2022 te herstellen.
1.8.
Bij besluit van 11 november 2024 (het aanvullende besluit) heeft verweerder de motivering van het bestreden besluit aangevuld.
1.9.
Eiser heeft op 11 december 2024 zijn zienswijze op het aanvullende besluit naar voren gebracht.
1.10.
De rechtbank heeft het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op 13 december 2024 gesloten.

Overwegingen

De tussenuitspraak
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder zich niet deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat van eiser kan worden verwacht dat hij zich ondanks de slechte veiligheidssituatie, het ontbreken van sociale banden, het niet eerder in Somalië gewoond hebben en het niet spreken van Somalisch in Mogadishu vestigt.
Indien eiser op enig moment in zijn leven in Somalië zou hebben verbleven, zouden dit feiten en omstandigheden zijn geweest die verweerder had betrokken bij de vraag of van hem verwacht mag worden dat hij zich in Mogadishu vestigt. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank niet duidelijk gemaakt waarom deze feiten en omstandigheden in het geval van eiser niet relevant zijn, althans onvoldoende zijn om hem verblijf in Nederland toe te staan. Het bestreden besluit is daarom genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb en zal worden vernietigd.
3. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of verweerder het gebrek in het bestreden besluit in het aanvullende besluit heeft hersteld.
Het aanvullende besluit
4. Verweerder stelt in het aanvullende besluit voorop dat aan eiser geen vestigingsalternatief wordt tegengeworpen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag kan worden aangemerkt of dat hij bij terugkeer naar Somalië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Daarbij is volgens verweerder onder meer van belang dat eiser een gezonde jonge man is, zonder kinderen of relatie en dat de stam waartoe hij behoort in Somalië is gevestigd. Eiser heeft bovendien ook eerder al laten zien dat hij in staat is een netwerk op te bouwen. Gelet hierop wordt de afwijzing van eisers asielaanvraag door verweerder gehandhaafd.
Beoordeling
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek in het aanvullende besluit niet hersteld. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het aanvullende besluit in feite de motivering van het bestreden besluit en het verweerschrift heeft herhaald. Die motivering is in de tussenuitspraak beoordeeld en onvoldoende bevonden. Het is op zichzelf juist dat aan eiser geen vestigingsalternatief wordt tegengeworpen, maar daaruit volgt niet dat de beoordeling of van eiser mag worden verwacht dat hij zich in Mogadishu vestigt wezenlijk anders kan zijn dan bij vreemdelingen die wel in Somalië hebben gewoond (zie ook 6.3 van de tussenuitspraak). Daarnaast brengt verweerder naar voren dat het gegeven dat de algemene situatie in Somalië in sociaal en humanitair opzicht niet vergelijkbaar is met die in Nederland niet relevant is voor de beoordeling van de asielaanvraag. Dat kan zo zijn, maar daarmee heeft verweerder de beroepsgronden van eiser niet alsnog weerlegd. In deze zaak gaat het om de vraag of eiser zich bij terugkeer uit het westen veilig in Mogadishu kan vestigen en niet alleen om een vergelijking van de humanitaire of sociaaleconomische situatie in Somalië met die in Nederland. De rechtbank ziet geen grond om de vraag of verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat van eiser kan worden verwacht dat hij zich in Mogadishu vestigt anders te beantwoorden dan in de tussenuitspraak. De rechtbank komt tot de conclusie dat ook het aanvullende besluit is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb en dat het gebrek in het bestreden besluit niet is hersteld.
Conclusie
6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit en het aanvullende besluit worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb. De rechtbank acht het niet zinvol om nogmaals een bestuurlijke lus toe te passen, omdat verweerder niet in staat is gebleken het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. In beginsel ligt het daarom in de rede dat verweerder de aanvraag alsnog inwilligt of hoger beroep instelt tegen deze uitspraak, maar de beslissing daarover is aan verweerder. De rechtbank draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser en daarbij rekening te houden met de tussenuitspraak en met deze uitspraak.
7. De rechtbank ziet vanwege de gegrondverklaring van het beroep aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.267,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en het aanvullende besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser met inachtneming van de tussenuitspraak en deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.267,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.