ECLI:NL:RBDHA:2025:6744

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
NL25.16725
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Poolse vreemdeling in het kader van bestuursrecht en vreemdelingenrecht

Op 22 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Poolse vreemdeling die in bewaring was gesteld door de minister van Asiel en Migratie. De vreemdeling had op 9 april 2025 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen, waartegen hij beroep instelde. Dit beroep werd ook gezien als een verzoek om schadevergoeding. De vreemdeling betwistte de gronden voor de bewaring, stellende dat hij als EU-burger recht had op vrij verkeer en dat hij voldoende bekend was bij de autoriteiten. De rechtbank oordeelde echter dat de minister terecht de zware gronden voor de bewaring had aangevoerd, waaronder het risico dat de vreemdeling zich aan het toezicht zou onttrekken en de uitzettingsprocedure zou beletten. De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling zijn verblijf in Nederland niet effectief had beëindigd en dat hij zijn vertrekplicht niet was nagekomen. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.16725

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 9 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft desgevraagd ingestemd met schriftelijke afdoening van het beroep.
Eiser heeft op 12 april 2025 de gronden van beroep ingediend. Op 15 april 2025 heeft verweerder een reactie op de gronden van het beroep ingediend.
Op 22 april 2025 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [datum] 1980 en heeft de Poolse nationaliteit.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Als zware gronden [2] zijn in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
  • 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
En als lichte gronden [3] zijn in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist alle zware en lichte gronden. Hiertoe voert hij aan dat hij als EU-burger bij binnenkomst gebruik heeft gemaakt van het vrij verkeer van personen. Verder is hij minstens achttien keer met de politie in aanraking gekomen, zodat voldoende bekend is waar eiser verblijft. Gelet hierop mag eiser erop vertrouwen dat er geen bezwaar was tegen zijn verblijf in Nederland. Daarnaast heeft hij met de uitzetting op 9 oktober 2023 voldaan aan zijn vertrekplicht. Tot slot is het niet hebben van een vaste verblijfplaats of middelen van bestaan geen reden om een risico op onttrekking aan het toezicht aan te nemen.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in ieder geval terecht de zware gronden 3b en 3c aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Uit het verwijderingsbesluit van 17 mei 2023, dat op 18 juli 2023 aan eiser is uitgereikt, volgt dat eiser op grond van het Unierecht geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en dat hij het grondgebied binnen een maand moet verlaten. De rechtbank is van oordeel dat hij zijn verblijf in Nederland niet daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd. Eiser is op 9 oktober 2023 uitgezet. In het gehoor voorafgaand aan de oplegging van de maatregel van bewaring verklaart eiser dat hij ongeveer een jaar in Polen heeft verbleven voordat hij weer naar Nederland kwam. Echter verklaart hij ook dat hij in Polen niets heeft ondernomen om aldaar een bestaan op te bouwen, omdat hij in Nederland een gezin wil stichten. Uit de maatregel van bewaring volgt verder dat eiser na zijn uitzetting al op 14 oktober 2023 weer in aanraking is gekomen met de politie in Nederland. Gelet hierop moet worden aangenomen dat zijn verblijf in Nederland in werkelijkheid een voortzetting is van zijn eerdere verblijf. Dit betekent dan ook dat geen nieuwe vrije termijn is gaan lopen en het besluit van 17 mei 2023 nog steeds werking heeft. Dit betekent dat eiser melding heeft moeten maken van zijn onrechtmatig verblijf. Dat hij meermaals in aanraking is geweest met de politie ontslaat hem niet van deze verplichting. Verder volgt uit het verwijderingsbesluit een vertrekplicht. Deze gronden zijn voldoende om aan te nemen dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen. De overige gronden behoeven daarom geen bespreking meer.
Ambtshalve toets
5. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 22 april 2025 door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.