ECLI:NL:RBDHA:2025:6736

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
NL25.15913
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Syrische asielzoeker en de toekenning van schadevergoeding

Op 22 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de bewaring van een Syrische asielzoeker. De eiser, vertegenwoordigd door mr. H.J. Toonders, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, die op 2 april 2025 de maatregel van bewaring had opgelegd. De rechtbank behandelde het beroep op 16 april 2025, nadat de maatregel op 15 april 2025 was opgeheven. De rechtbank beperkte haar beoordeling tot de vraag of de eiser recht had op schadevergoeding, nu de bewaring was opgeheven.

De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was geweest, omdat er voldoende gronden waren om aan te nemen dat de eiser een significant risico op onderduiken vormde. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende voortvarend had gehandeld in het kader van de overdracht van de eiser naar Kroatië, en dat er geen lichter middel, zoals een meldplicht, kon worden toegepast. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J. Schouw, in aanwezigheid van griffier R. Ben Sellam, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.15913

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 2 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 15 april 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2025 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2005 en de Syrische nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Maatregel van bewaring
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [2] en een significant risico bestond dat eiser zou onderduiken. Als zware gronden [3] zijn in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
En als lichte gronden zijn in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser betwist alle zware en lichte gronden. Hiertoe voert hij aan dat hij asielzoeker is en om die reden deze gronden niet kunnen worden tegengeworpen. Verder heeft hij geen documenten, zodat hij geen medewerking heeft kunnen verlenen aan zijn overdracht naar Kroatië. Tot slot zat hij in het AZC [4] waar hij beschikbaar was voor verweerder.
5. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [5] volgt dat voor het opleggen van onder meer de zware gronden 3a en 3b alleen is vereist dat deze gronden feitelijk juist zijn en dat verweerder daarop – als dat het geval is – geen nadere toelichting op hoeft te geven. [6] De rechtbank is van oordeel dat verweerder in ieder geval terecht de zware grond 3a en 3b aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Deze zware gronden zijn feitelijk juist en voldoende toegelicht om aan te nemen dat sprake was van een significant risico dat eiser zou onderduiken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen. De overige gronden behoeven daarom geen bespreking meer.
Voortvarend handelen
6. Verder voert eiser aan dat verweerder niet voortvarend heeft gehandeld. Eiser verbleef in het AZC waar hij beschikbaar was voor verweerder, zodat verweerder voorafgaand aan de oplegging van de maatregel van bewaring uitzettingshandelingen heeft kunnen verrichten. Het ging immers om een geplande overdracht.
7. Verweerder is gehouden om vanaf de oplegging van de maatregel van bewaring voortvarend handelingen te verrichten in het kader van eisers overdracht. Anders dan eiser stelt, heeft verweerder voldoende voortvarend gehandeld. Zo heeft verweerder op 3 april 2025 een vertrekgesprek gevoerd met eiser, waarna op 4 april 2025 een aankondiging is gedaan bij de autoriteiten van Kroatië dat eiser op 15 april 2025 zal worden overgedragen. Op 7 april 2025 heeft verweerder wederom een vertrekgesprek gevoerd met eiser.
Lichter middel
8. Eiser voert verder aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht. Verweerder was immers op de hoogte van zijn verblijf in het AZC.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kon worden toegepast. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd voldoende zijn om een significant risico aan te nemen dat eiser zou onderduiken. Daarnaast merkt verweerder terecht op dat eisers eerder geplande overdracht niet kon plaatsvinden, omdat hij hiervoor niet is verschenen. Verder heeft eiser tijdens het gehoor voorafgaand aan de oplegging van de maatregel van bewaring verklaard dat hij niet wilde terugkeren naar Kroatië en om die reden niet is verschenen. [7]
Ambtshalve toets
10. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot aan de opheffing ervan op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 22 april 2025 door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het
4.Asielzoekerscentrum.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
7.Proces-verbaal van gehoor van 2 april 2025, p. 4 van 6.