ECLI:NL:RBDHA:2025:6727

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
AWB 23/15014
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsdocument voor duurzaam verblijf burgers van de Unie en hoorplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Bulgaarse eiseres en de minister van Asiel en Migratie. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument ‘Duurzaam verblijf burgers van de Unie’, welke door de minister was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet had aangetoond dat zij gedurende vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland verbleef en over voldoende middelen van bestaan beschikte. De rechtbank verwees naar eerdere besluiten van de minister, waaruit bleek dat het verblijfsrecht van de eiseres als gemeenschapsonderdaan was geëindigd. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat de eiseres niet voldeed aan de vereisten van de Verblijfsrichtlijn. Daarnaast werd de stelling van de eiseres dat zij had moeten worden gehoord door de minister verworpen, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/15014

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres], V-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. S. Süzen),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatsecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. Y.M. van der Lei).

Procesverloop

Bij besluit van 18 september 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot afgifte van een verblijfsdocument ‘Duurzaam verblijf burgers van de Unie’ afgewezen.
Bij besluit van 27 november 2023 (het betreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft zij de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (AWB 23/15013).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op 20 maart 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Als waarnemer van mr. S. Süzen is verschenen mr. G. Arslan.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1966 en heeft de Bulgaarse nationaliteit. Op 22 juni 2021 heeft verweerder vastgesteld dat het verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan van eiseres op grond van het gestelde in artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit is geëindigd. Het bezwaar, beroep en hoger beroep hiertegen is ongegrond verklaard. De beslissing van 22 juni 2021 staat daarmee vanaf 30 juni 2023 in rechte vast.
2. Op 23 juni 2023 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor de afgifte van een verblijfsdocument ‘Duurzaam verblijf burgers van de Unie’.
Bestreden besluit
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd op de grond dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij gedurende een periode van vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland verbleef en over voldoende middelen van bestaan beschikte.
Beroepsgronden
4.1.
Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte haar aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument ‘Duurzaam verblijf burgers van de Unie’ heeft afgewezen. Verweerder had de ontvangen werkloosheids- en ziektewetuitkeringen als inkomsten uit arbeid moeten aanmerken bij de vraag of zij voldoet aan artikel 7 van de Richtlijn 2003/86/EU van de Raad van de Europese Unie (de rechtbank begrijpt dat eiseres bedoelt de Richtlijn 2004/38/EG).
4.2.
Verder voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen van haar, terwijl zij hier specifiek om heeft verzocht.
Juridisch kader
5.1.
Op grond van artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) verschaft verweerder op verzoek aan een burger van de Unie die rechtmatig in Nederland verblijft een document of schriftelijke verklaring waaruit dat rechtmatig verblijf blijkt, indien de burger van de Unie duurzaam verblijfsrecht heeft verkregen als bedoeld in artikel 16 van de Richtlijn 2004/38/EG (Verblijfsrichtlijn).
5.2.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Verblijfsrichtlijn heeft iedere burger van de Unie die gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar legaal op het grondgebied van het gastland heeft verbleven, aldaar een duurzaam verblijfsrecht.
5.3.
Uit het arrest van het Hof van Justitie de Europese Unie van 21 december 2011, Ziolkowski en Szeja, ECLI:EU:C:2011:866, punten 46-48, volgt dat ‘legaal verblijf’ moet worden opgevat als een verblijf in overeenstemming met de in de Verblijfsrichtlijn gestelde vereisten, in het bijzonder die van artikel 7, eerste lid van de Verblijfsrichtlijn.
5.4.
Op grond van artikel 8.12, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) – waarin artikel 7, eerste lid, van Verblijfsrichtlijn is geïmplementeerd – heeft de vreemdeling die burger van de Unie is, voor zover hier van belang, langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf in Nederland, indien hij:
a. in Nederland werknemer of zelfstandige is dan wel Nederland is ingereisd om werk te zoeken en kan bewijzen dat hij werk zoekt en een reële kans op werk heeft;
b. voor zichzelf en zijn familieleden beschikt over voldoende middelen van bestaan en over een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt.
Beoordeling door de rechtbank
Afwijzing van de aanvraag
6.1.
Eiseres heeft de aanvraag tot afgifte van het verblijfsdocument ‘Duurzaam verblijf burgers van de Unie’ op 23 juni 2023 ingediend. Om aan de voorwaarden van artikel 8.12, eerste lid, van de Vc te voldoen, diende eiseres vanaf 23 juni 2018 vijf jaar onafgebroken en rechtmatig verblijf te hebben gehad in Nederland. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aan deze voorwaarden heeft voldaan. Hiertoe overweegt zij als volgt.
6.2.
Allereerst verwijst de rechtbank naar het besluit van verweerder van 22 juni 2021, dat strekt tot de vaststelling dat het rechtmatig verblijf van eiseres als burger van de Unie op grond van artikel 8.12 van de Vb is beëindigd, welk besluit in rechte vaststaat. Alleen al op grond hiervan heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiseres niet de gehele periode van vijf jaar, van 23 juni 2018 tot 23 juni 2023, rechtmatig verblijf had in Nederland.
6.3.
Uit het dossier blijkt bovendien dat eiseres in ieder geval vanaf 19 juli 2018 tot 1 maart 2023 een uitkering op basis van de Participatiewet ontvangen heeft. Daarmee voldoet zij niet aan het middelenvereiste als bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb. Of de ontvangen werkloosheids- en ziektewetuitkeringen in de periode na 30 mei 2018 wel of niet aangemerkt moeten worden als inkomen in de zin van artikel 7 van de Verblijfsrichtlijn, kan daardoor in het midden blijven. Overigens merkt de rechtbank op dat verweerder in het bestreden besluit ook niet tegenwerpt aan eiseres dat deze uitkeringen niet als inkomen in de zin van artikel 7 van de Verblijfsrichtlijn kunnen worden aangemerkt.
Hoorplicht
7. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen van haar, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder mag slechts met toepassing van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van het horen in bezwaar afzien. In dit geval heeft verweerder eiseres niet gehoord op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb, waaruit volgt dat van het horen kan worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Een bezwaar is kennelijk ongegrond als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het in bezwaar aangevoerde niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is vervat. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift, in samenhang met de motivering van het eerste besluit. Naar het oordeel van de rechtbank deed een dergelijke situatie zich hier voor, nu al in rechte vaststond dat eiseres geen rechtmatig verblijf had op 22 juni 2021. Haar horen had in geen enkel geval een verschil kunnen maken. Bij die stand van zaken heeft verweerder mogen afzien van het horen van eiseres. Verweerder heeft dan ook terecht het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard en ervan afgezien om eiseres te horen.
Slotsom
8. Verweerder heeft terecht de aanvraag voor een verblijfsdocument 'Duurzaam verblijf burgers van de Unie' afgewezen, omdat het verblijf niet voldoet aan de vereisten van artikel 7, eerste lid, van de Verblijfsrichtlijn en daarom niet als legaal verblijf wordt beschouwd volgens artikel 16, eerste lid, van deze richtlijn.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Oonincx, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2025.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.