ECLI:NL:RBDHA:2025:6708

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
NL25.16028
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring van Marokkaanse eiser met verzoek om schadevergoeding

Op 22 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van een Marokkaanse eiser. De eiser had op 4 april 2025 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen door de minister van Asiel en Migratie, waartegen hij beroep instelde. Dit beroep werd tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. De maatregel van bewaring werd op 13 april 2025 opgeheven, waardoor de rechtbank zich moest buigen over de vraag of de tenuitvoerlegging van de maatregel onrechtmatig was geweest en of er recht op schadevergoeding bestond.

De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren onderbouwd en dat de eiser deze gronden niet had betwist. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende had gemotiveerd dat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en dat hij de uitzettingsprocedure zou ontlopen. De eiser had aangevoerd dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was geweest en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J. Schouw, met R. Ben Sellam als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.16028

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 4 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 13 april 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2025 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1976 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Maatregel van bewaring
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. Als zware gronden [2] zijn in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
  • 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
  • 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
En als lichte gronden [3] zijn in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval de zware gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht, zodat deze aan de maatregel ten grondslag konden worden gelegd en de maatregel ook konden dragen.
Lichter middel
5. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. Aanvankelijk stond een gedwongen terugkeer gepland, maar is eiser met behulp van het IOM [4] uitgezet. Omdat eiser heeft aangegeven dat hij zal meewerken aan zijn uitzetting is de escort geannuleerd, zodat verweerder vanaf dat moment heeft moeten volstaan met een lichter middel.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kon worden toegepast. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd voldoende zijn om een risico aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en hij het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. Verder blijkt niet uit het dossier dat eiser met behulp van het IOM vrijwillig is uitgezet. Mocht dit wel het geval zijn, dan heeft verweerder ook in dat geval geen lichter middel hoeven op te leggen. Eiser heeft immers in het gehoor voorafgaand aan de oplegging van de maatregel van bewaring aangegeven niet bereid te zijn om mee te werken aan zijn uitzetting. [5] Dat eiser nadien wel bereid was mee te werken, leidt niet tot een andere conclusie.
Ambtshalve toets
7. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot aan de opheffing ervan op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 22 april 2025 door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Internationale Organisatie voor Migratie.
5.Proces-verbaal van gehoor van 4 april 2025, p. 3 van 8.