ECLI:NL:RBDHA:2025:6702

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
NL24.37316
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling stelling asielaanvraag op grond van Richtlijn Tijdelijke Bescherming en terugkeerbesluit

Op 22 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarbij de asielaanvraag van eiser, een Oekraïense nationaliteit houder, buiten behandeling is gesteld door de minister van Asiel en Migratie. Dit gebeurde op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat eiser zich niet binnen de gestelde termijn van twee weken had gemeld in het aanmeldcentrum in Ter Apel. Eiser had eerder een besluit ontvangen waarin stond dat hij niet voldeed aan de voorwaarden van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. Eiser was het niet eens met het besluit en stelde dat verweerder artikel 30c van de Vreemdelingenwet had moeten toepassen in plaats van artikel 4:5 van de Awb. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder de bevoegdheid had om de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat eiser niet voldeed aan de wettelijke voorschriften.

Daarnaast werd er een terugkeerbesluit tegen eiser uitgevaardigd. De rechtbank merkte op dat het bestreden besluit geen motivering bevatte met betrekking tot het beginsel van non-refoulement, dat vereist dat een vluchteling niet mag worden teruggestuurd naar een land waar zijn leven of vrijheid in gevaar is. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit in dit opzicht voor vernietiging in aanmerking kwam. Uiteindelijk werd het beroep van eiser gegrond verklaard, het besluit van 6 september 2024 werd vernietigd en verweerder werd opgedragen een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Eiser kreeg ook een vergoeding van zijn proceskosten toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.37316

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Procesverloop

Met het besluit van 6 september 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser buiten behandeling gesteld op grond van artikel 4:5, eerste lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft partijen meegedeeld dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Eiseres en verweerder hebben hierop instemmend gereageerd. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [datum] 1974 en heeft de Oekraïense nationaliteit.
2. Eiser heeft zich in Nederland ingeschreven in de Basis Registratie Personen omdat hij bescherming wilde onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. Vervolgens heeft hij zich op 25 april 2024 gemeld bij een IND-loket in Amsterdam. Eiser heeft op die datum een besluit ontvangen waarin stond dat hij niet aan de voorwaarden van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming voldoet. Ook stond in dat besluit dat als eiser de asielprocedure wil doorlopen, hij zich binnen twee weken moest melden in het aanmeldcentrum in Ter Apel. Nu eiser zich niet binnen die termijn heeft gemeld in het aanmeldcentrum, heeft verweerder eisers asielaanvraag bij het bestreden besluit buiten behandeling gesteld. Ook is tegen eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd, waarbij is bepaald dat hij moet terugkeren naar het land waarvan hij de nationaliteit heeft, zijnde Oekraïne.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij stelt de grondslag van het bestreden besluit niet te begrijpen, omdat de Vreemdelingenwet 2000 een artikel bevat dat als grondslag kan dienen voor het buiten behandeling stellen van een asielaanvraag. Daarnaast maakt hij zelfstandig dan wel via zijn echtgenote aanspraak op tijdelijke bescherming vanwege de gebeurtenissen in Oekraïne. Eiser was dan ook niet gehouden om zich binnen twee weken in het aanmeldcentrum in Ter Apel te melden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De rechtbank begrijpt de beroepsgrond van eiser zo dat verweerder artikel 4:5 van de Awb niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen, maar dat hij artikel 30c van de Vw had moeten toepassen. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Het feit dat er in artikel 30c van de Vw een aantal specifieke grondslagen voor het buiten behandeling stellen van een aanvraag zijn genoemd, betekent niet dat verweerder de algemene grondslag van artikel 4:5, eerste lid, onder a, van de Awb niet kan toepassen. Het staat vast dat eiser zich niet binnen twee weken na de ontvangst van het besluit van 25 april 2024 heeft gemeld bij het aanmeldcentrum in Ter Apel. Verweerder had dan ook de bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen omdat eiser niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag. In artikel 3:108 van het Vreemdelingenbesluit 2000 is namelijk bepaald dat een vreemdeling verplicht is de asielaanvraag in persoon in te dienen op een door Onze Minister te bepalen plaats. In eisers geval was deze plaats het aanmeldcentrum in Ter Apel.
5. Voor zover eiser stelt dat hij aanspraak maakt op bescherming onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming, wordt overwogen dat verweerder bij besluit van 25 april 2024 heeft geoordeeld dat eiser niet onder deze richtlijn valt. Niet is gebleken dat eiser tegen dit besluit beroep heeft ingesteld, waardoor dat besluit onherroepelijk is.
6. Over het terugkeerbesluit merkt de rechtbank ambtshalve het volgende op. Uit het arrest Ararat van het Hof van Justitie van de EU (hierna: het Hof) van 17 oktober 2024 volgt dat verweerder verplicht is om het beginsel van non-refoulement in alle fasen van de terugkeerprocedure te eerbiedigen. [1] Het beginsel van non-refoulement houdt in dat een vluchteling niet mag worden teruggestuurd naar een land waar zijn of haar leven of vrijheid ernstig wordt bedreigd. Vastgesteld wordt dat het bestreden besluit geen kenbare motivering bevat met betrekking tot het beginsel van non-refoulement. Voor zover verweerder stelt dat hij bij het buiten behandeling stellen van een asielaanvraag niet is gehouden te toetsen aan het beginsel van non-refoulement, wordt hij hierin niet gevolgd. Het arrest Ararat bevat voor deze conclusie namelijk geen concrete aanknopingspunten. Er is immers tegen eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd, waardoor het op de weg van verweerder had gelegen te onderzoeken of het beginsel van non-refoulement zich verzet tegen de uitvoering van het tegen hem uitgevaardigde terugkeerbesluit. Het bestreden besluit komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking.
7. Het beroep is gegrond.
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 6 september 2024;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 907 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 22 april 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2024:892.