Op 22 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarbij de asielaanvraag van eiser, een Oekraïense nationaliteit houder, buiten behandeling is gesteld door de minister van Asiel en Migratie. Dit gebeurde op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat eiser zich niet binnen de gestelde termijn van twee weken had gemeld in het aanmeldcentrum in Ter Apel. Eiser had eerder een besluit ontvangen waarin stond dat hij niet voldeed aan de voorwaarden van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. Eiser was het niet eens met het besluit en stelde dat verweerder artikel 30c van de Vreemdelingenwet had moeten toepassen in plaats van artikel 4:5 van de Awb. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder de bevoegdheid had om de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat eiser niet voldeed aan de wettelijke voorschriften.
Daarnaast werd er een terugkeerbesluit tegen eiser uitgevaardigd. De rechtbank merkte op dat het bestreden besluit geen motivering bevatte met betrekking tot het beginsel van non-refoulement, dat vereist dat een vluchteling niet mag worden teruggestuurd naar een land waar zijn leven of vrijheid in gevaar is. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit in dit opzicht voor vernietiging in aanmerking kwam. Uiteindelijk werd het beroep van eiser gegrond verklaard, het besluit van 6 september 2024 werd vernietigd en verweerder werd opgedragen een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Eiser kreeg ook een vergoeding van zijn proceskosten toegewezen.