ECLI:NL:RBDHA:2025:6700

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
NL24.17612
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Nigeriaan wegens geloofwaardigheidsproblemen en vergewisplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 18 april 2025, wordt het beroep van een Nigeriaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren in 1983, heeft op 17 juni 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de minister van Asiel en Migratie op 26 maart 2024 als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 25 februari 2025 behandeld, waarbij zowel de eiser als zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de minister de asielaanvraag terecht ongegrond heeft verklaard. De eiser heeft problemen met de terreurorganisatie Boko Haram en de Nigeriaanse politie, maar de rechtbank oordeelt dat de minister de geloofwaardigheid van de verklaringen van de eiser niet ten onrechte in twijfel heeft getrokken. De eiser kon geen bewijs overleggen voor de bedreigingen die hij zou hebben ontvangen en zijn verklaringen waren inconsistent. De rechtbank stelt vast dat de minister de door de eiser overgelegde documenten voldoende heeft betrokken bij zijn besluitvorming, en dat de minister niet verplicht was om contact op te nemen met derden om de echtheid van de documenten te verifiëren. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser geen gelijk krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17612

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.L. Saija),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1983. Hij heeft op 17 juni 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 26 maart 2024 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
2. De rechtbank heeft het beroep op 25 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat de minister zijn asielaanvraag terecht heeft afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas en het bestreden besluit
5. Eiser legt, samengevat, aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij problemen heeft met de politie in Nigeria en met de terreurorganisatie Boko Haram. Eiser was als jongere broer van de pastoor nauw betrokken bij een lokale kerk en bekeerde actief mensen tot het christendom. Die bekeringen hebben geleid tot bedreigingen door leden van Boko Haram, die het er niet mee eens waren dat eiser en andere leden van de kerk mensen bekeerden tot het christendom. Op 23 december 2021 vielen leden van Boko Haram de kerk, waar eisers broer pastoor was, aan. Tijdens die aanval is eisers broer gedood. Samen met een aantal andere kerkgangers heeft eiser een lid van Boko Haram vastgehouden en geschopt en geslagen. Dat lid van Boko Haram is als gevolg daarvan overleden. Via een krantenartikel kwam eiser erachter dat hij verantwoordelijk wordt gehouden voor de dood van het lid van Boko Haram. Hij wordt dus nu in Nigeria niet alleen gezocht door Boko Haram, maar ook door de Nigeriaanse politie. Eiser vreest daarom bij terugkeer naar Nigeria voor zijn leven.
5.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst;
- Bedreigingen door Boko Haram vanwege uitoefening christelijk geloof;
- Gebeurtenissen tijdens de aanslag door Boko Haram op de kerk en de daaruit volgende problemen.
De minister acht de bedreiging door Boko Haram en de gebeurtenissen tijdens de aanslag en de daaruit volgende problemen niet geloofwaardig. Daarbij heeft de minister het geloofwaardigheidskader toegepast zoals dat gold tot 1 juli 2024. Het door de minister wel geloofwaardig geachte relevante element is verder volgens hem onvoldoende zwaarwegend om aan te nemen dat eiser vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag of dat hij bij terugkeer naar Nigeria een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Op wat de minister daartoe overweegt wordt hieronder – voor zover relevant – ingegaan.
Heeft de minister niet ten onrechte het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig geacht?
6. Eiser betoogt dat de minister de bedreigingen door Boko Haram ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser heeft ter onderbouwing van deze bedreigingen brieven overgelegd, die hij ook heeft laten legaliseren. De minister dient die brieven nader te onderzoeken. Eiser betoogt dat de minister, door dat niet te doen, niet heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht. Verder heeft de minister volgens eiser ten onrechte niet geloofwaardig geacht dat eiser zelf is bedreigd omdat hij mensen heeft bekeerd. Nu de minister wel gelooft dat Boko Haram de kerk van zijn broer heeft aangevallen, is dat een indicatie dat eiser ook zelf problemen heeft met Boko Haram. Verder valt niet in te zien op welke gronden het door eiser overgelegde krantenartikel door Bureau Documenten vals is bevonden. Eiser is een contra-expertise gestart. De enkele stelling dat algemeen bekend is dat in Nigeria veel documentfraude plaatsvindt is onvoldoende, aldus eiser. Het door eiser overgelegde krantenartikel is verder ook op het internet te vinden. Dat de minister op het internet niets heeft kunnen vinden over de door eiser gestelde aanval wekt dus bevreemding. De minister werpt verder ten onrechte tegen dat eiser wisselend heeft verklaard over de datum waarop de aanval plaatsvond en de datum waarop hij het land verliet. De tolk heeft namelijk fouten gemaakt bij het vertalen tijdens het nader gehoor en heeft diverse malen telefoongesprekken aangenomen. Dat eiser in de correcties en aanvullingen tegenstrijdig heeft verklaard met wat hij in het nader gehoor heeft verklaard is door de minister niet onderbouwd. De minister had eiser aanvullend moeten horen als het nodig was om opheldering te krijgen over bepaalde punten. De minister heeft verder in strijd met het arrest LH [2] niet de inhoud van alle door eiser overgelegde documenten betrokken bij zijn beoordeling. Dat de verklaringen die een voorganger van eisers kerk heeft opgesteld niet gevolgd kan worden is tot slot onzorgvuldig. Het gaat om een verklaring van een objectieve derde, aldus eiser.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister het asielrelaas van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. De minister betrekt bij zijn beoordeling niet ten onrechte dat eiser summier verklaart over de bedreigingen en de ernst ervan. Zo kan eiser bijvoorbeeld geen van de door hem ontvangen dreigbrieven overleggen en kan hij geen indicatie geven van hoe vaak hij is bedreigd. De minister stelt zich ook niet ten onrechte op het standpunt dat afbreuk doet aan de geloofwaardigheid dat eiser niet inzichtelijk kan maken waarom de bedreigingen pas in 2019 begonnen, terwijl hij zelf verklaart al vanaf 2004 mensen te hebben bekeerd. Eiser verklaart ook – zo stelt de minister terecht – wisselend over de aanval op de kerk. In het aanmeldgehoor en tijdens het gehoor bij de vreemdelingenpolitie verklaart eiser namelijk dat die aanval plaatsvond op 19 december 2021 [3] , terwijl hij in het nader gehoor verklaart dat de aanval plaatsvond op 23 december 2021. [4] In het aanmeldgehoor verklaart eiser ook dat hij op 20 december 2021 uit [plaats] is vertrokken [5] , terwijl hij in het nader gehoor verklaart dat hij na 23 december 2021 is vertrokken naar [plaats] en daar op 27 december 2021 nog was. [6] Dat de tolk tijdens het nader gehoor onjuist vertaald zou hebben acht de rechtbank niet aannemelijk. Eiser betoogt namelijk dat juist de data uit het aanmeldgehoor en het gehoor bij de vreemdelingenpolitie onjuist zijn en niet de data die zijn genoemd in het nader gehoor. Dat heeft hij ook op zitting bevestigd, door te vertellen dat de 19e een belangrijke datum voor hem is, omdat hij op 19 juni 2019 iemand heeft bekeerd en daarom als vergissing ook 19 december heeft genoemd als datum waarop zijn broer is vermoord. De rechtbank ziet niet in hoe dergelijke tegenstrijdigheden kunnen zijn ontstaan door vertaalfouten van de tolk tijdens het nader gehoor als eiser juist stelt dat hij de correcte data heeft genoemd tijdens dat gehoor.
6.2.
De minister heeft verder de door eiser overgelegde documenten – anders dan eiser stelt – voldoende bij zijn besluitvorming betrokken. Hoewel de rechtbank het betoog van eiser kan volgen dat het arrest LH breder moet worden gelezen dan dat het alleen van toepassing is in de situatie waarin een opvolgende aanvraag niet-ontvankelijk wordt verklaard in verband met het ontbreken van authentieke documenten, heeft de minister in de onderhavige zaak de documenten wel degelijk inhoudelijk bekeken en bij de besluitvorming betrokken. Anders dan de zaak waar het arrest LH over ging, heeft de minister dus niet de documenten buiten beschouwing gelaten met als enige argument dat ze niet in origineel zijn overgelegd. De minister heeft om meerdere redenen daaraan niet de gewenste waarde gehecht. Zo stelt de minister zich met betrekking tot de brief van de pastoor van de kerk waar eiser toe behoorde op het standpunt dat dit geen verklaring is van een objectieve derde en dat uit de inhoud en de datering valt op te maken dat deze op verzoek van eiser is opgesteld. Dat eiser zelf van mening is dat de pastoor van zijn kerk moet worden aangemerkt als een objectieve derde heeft de minister niet ten onrechte onvoldoende geacht om van de juistheid van de inhoud van de brief uit te gaan. De minister stelt zich verder met betrekking tot de door eiser overgelegde aangifte gedaan door zijn broer niet ten onrechte op het standpunt dat daarin eisers naam niet wordt genoemd en dat uit de aangifte dus niet valt af te leiden dat eiser persoonlijk is bedreigd omdat hij anderen bekeerd zou hebben. Hetzelfde geldt voor de door eiser overgelegde screenshot van de bedreigingen aan het adres van zijn broer. Daarmee heeft de minister de inhoud van de door eiser overgelegde aangifte(s) en de bedreigingen voldoende betrokken bij de besluitvorming. De samenwerkingsverplichting van de minister gaat niet zover dat de minister gehouden is om contact op te nemen met het telefoonnummer dat staat vermeld op het door eiser in kopie overgelegde opsporingsbevel. Dat eiser het niet eens is met de gemotiveerde betwisting door de minister, betekent niet dat de minister niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen in het kader van het arrest LH. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
6.3.
De rechtbank stelt ten slotte vast dat de minister de door eiser overgelegde krant op echtheid heeft laten onderzoeken door Bureau Documenten. Bureau Documenten concludeert dat de krant niet in de door eiser overgelegde verschijningsvorm is uitgegeven en dat de pagina’s waarop het artikel staat waarin eiser wordt genoemd niet de origineel geproduceerde pagina’s zijn. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat Bureau Documenten een deskundige is en dat de minister er in beginsel van mag uitgaan dat de verklaring van onderzoek op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. [7] Dat laat onverlet dat zich situaties kunnen voordoen waarin de vergewisplicht van verweerder als bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht met zich meebrengt dat hij moet nagaan hoe Bureau Documenten tot zijn conclusies is gekomen. Die situatie doet zich in ieder geval voor als de conclusies van een verklaring van onderzoek vragen oproepen, bijvoorbeeld als de vreemdeling gemotiveerd betwist heeft dat een verklaring van onderzoek op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Door enkel te stellen dat het krantenartikel ook online te vinden is en dat niet valt in te zien hoe Bureau Documenten tot haar conclusies is gekomen heeft eiser het onderzoeksrapport van Bureau Documenten namelijk onvoldoende betwist. Eiser heeft verder desgevraagd op zitting laten weten dat het hem niet is gelukt een contra-expertise uit te laten voeren. Eiser heeft dus geen informatie overgelegd op grond waarvan getwijfeld zou moeten worden aan de juistheid van het deskundigenoordeel. Daar komt bij dat, zoals de minister in het bestreden besluit ook heeft meegewogen, uit algemene bronnen blijkt dat documentfraude in Nigeria veelvuldig voorkomt en dat krantenartikelen kunnen worden gekocht door middel van zogeheten ‘brown envelope journalism’. [8] Daarmee heeft de minister naast het rapport van Bureau Documenten een extra motivering gegeven waarom hij niet uitgaat van de echtheid van de door eiser overgelegde krant. De rechtbank acht dat voldoende. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van mr. P.I. van der Meer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478.
3.Aanmeldgehoor, pagina 8.
4.Nader gehoor, pagina 4.
5.Aanmeldgehoor, pagina 9.
6.Nader gehoor, pagina 8.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 28 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:628 en ECLI:NL:RVS:2020:636.
8.De minister verwijst ter onderbouwing van dat standpunt onder andere naar het Algemeen Ambtsbericht Nigeria van juni 2023 en een rapport van de European Union Agency for Asylum