ECLI:NL:RBDHA:2025:6696

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
SGR 24/6442
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor splitsing woning met betrekking tot welstandscriteria

Op 28 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag een mondelinge tussenuitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Katwijk over een omgevingsvergunning voor het splitsen van een woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college op 1 maart 2024 een omgevingsvergunning heeft verleend aan de vergunninghouder voor het splitsen van de woning. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, wat heeft geleid tot een gedeeltelijke gegrondverklaring van zijn bezwaar door het college op 28 juni 2024. Eiser heeft hierop beroep ingesteld en aanvullende gronden ingediend. Tijdens de zitting op 28 januari 2025 heeft de rechtbank de argumenten van eiser gehoord, die zich vooral zorgen maakte over de dakkapel die te dicht bij zijn woning zou komen te staan, wat volgens hem risico's met zich meebrengt op het gebied van lekkages en brandveiligheid.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. Het college heeft de bouw van de woning en de dakkapel getoetst aan de eisen van het Bouwbesluit 2012 en heeft voldoende onderbouwd dat aan deze eisen wordt voldaan. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de beoordeling van het college met betrekking tot brandoverslag en lekkages. Wel heeft de rechtbank geconstateerd dat er een gebrek is in het welstandsadvies, omdat de dakkapel niet voldoet aan de objectgerichte criteria in de Welstandsnota Katwijk 2012. De rechtbank heeft het college de gelegenheid gegeven om dit gebrek binnen vier weken te herstellen. Tevens moet het college binnen twee weken meedelen of het gebruik maakt van deze gelegenheid. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/6442
proces-verbaal van de mondelinge tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.J. Vroegindeweij),
en

het college van burgemeester en wethouders van Katwijk, het college

(gemachtigde: mr. A.C. van der Gugten).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde partij]uit [woonplaats] , vergunninghouder.

Inleiding

Bij besluit van 1 maart 2024 (het primaire besluit) heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het splitsen van de woning op het adres [adres] in [plaats] .
Bij besluit van 28 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard en het primaire besluit, onder wijziging van de tekeningen, in stand gelaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft aanvullende gronden ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2025. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder is verschenen, samen met [naam] .
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

De beslissing

De rechtbank:
  • draagt het college op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
  • stelt het college in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.

Overwegingen

1. Het gaat in deze zaak om een omgevingsvergunning voor het splitsen van de woning aan de [adres] in [plaats] . Eiser heeft toegelicht dat hij niet tegen de splitsing is. Hij is het alleen niet eens met de rechterdakkapel, die volgens hem te dicht op zijn eigen woning komt te staan. Eiser heeft aangevoerd dat dit een risico op lekkages met zich brengt en een onveilige situatie oplevert in verband met brandgevaar.
2. Deze beroepsgronden slagen niet. Het college heeft de bouw van de woning en de dakkapel getoetst aan de geldende eisen in het Bouwbesluit 2012 (Bouwbesluit) en zich op het standpunt gesteld dat aannemelijk is dat wordt voldaan aan het Bouwbesluit. Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat is beoordeeld dat wordt voldaan aan de regels uit het Bouwbesluit voor brandoverslag en -doorslag (artikelen 2.84 en 2.85). Hetgeen eiser daar tegenin heeft gebracht, geeft de rechtbank geen reden om daaraan te twijfelen. De rechtbank ziet ook geen reden om te twijfelen aan het standpunt dat op het gebied van lekkages wordt voldaan aan het Bouwbesluit. Eiser heeft ook niet aangevoerd aan welke regels uit het bouwbesluit niet zou zijn voldaan. De rechtbank vindt ook onvoldoende onderbouwd dat de plek van de dakkapel zorgt voor een gerede kans op lekkages bij eiser. Dat het onderhoud aan de gevel wordt bemoeilijkt is verder geen reden om de vergunning te weigeren. Dit is namelijk een civiele kwestie tussen beide buren en daarover kan alleen de civiele rechter een oordeel geven.
3. Ten aanzien van de welstand bevat het bestreden besluit een gebrek. In de Welstandsnota Katwijk 2012 staat bij de objectgerichte criteria immers dat een afstand van 50 cm aan weerszijden van de dakkapel moet worden aangehouden. Daaraan wordt niet voldaan, aangezien de dakkapel op een kortere afstand van de perceelsgrens staat. Het college heeft op zitting gezegd dat daarmee rekening is gehouden en dat van die eis is afgeweken, maar dat ziet de rechtbank niet terug in het welstandsadvies. Op dit punt is het bestreden besluit daarom niet zorgvuldig voorbereid.
4. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De rechtbank ziet aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen het geconstateerde gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering van de het welstandsadvies, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak.
5. Het college moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college.
6. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
7. De rechtbank wijst partijen erop dat, gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting en ook de rechtszekerheid van de andere partij, in het licht van de goede procesorde niet wordt aanvaard dat na de tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die al tegen het oorspronkelijke besluit naar voren gebracht hadden kunnen worden.
8. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2025 door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.