ECLI:NL:RBDHA:2025:6682

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
NL24.24159
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen om verlening van machtigingen tot voorlopig verblijf op basis van niet aangetoonde familierechtelijke relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van aanvragen om verlening van machtigingen tot voorlopig verblijf voor eiseres en haar minderjarige kinderen. Eiseres, van Eritrese nationaliteit, had aanvragen ingediend op basis van haar familierechtelijke relatie met haar dochter, die een asielvergunning in Nederland heeft. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvragen afgewezen, omdat de familierechtelijke relatie niet kon worden aangetoond met officiële documenten. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de minister terecht tot afwijzing is gekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres en haar kinderen niet beschikbaar waren voor DNA-onderzoek, wat noodzakelijk was om de familierechtelijke relatie vast te stellen. Eiseres heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die de conclusie van de minister zouden kunnen weerleggen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.24159

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
mede namens haar kinderen:
[naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Met het besluit van 14 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van de voor haar en haar minderjarige kinderen ingediende aanvragen om verlening van machtigingen tot voorlopig verblijf kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft partijen meegedeeld dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Eiseres en verweerder hebben hierop instemmend gereageerd. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van de betaling van het griffierecht voor de behandeling van het beroep wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling voorlopig toegewezen. Met het door eiseres overgelegde formulier heeft zij voldoende aannemelijk gemaakt dat zij voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van de betaling van het griffierecht wordt definitief toegewezen.
2. Eiseres stelt te zijn geboren op [datum] 1972 en de Eritrese nationaliteit te hebben. Eiseres verblijft in Eritrea. Haar dochter [referente] (referente) heeft op 17 november 2020 een asielvergunning in Nederland gekregen. Referente heeft op 12 februari 2021 aanvragen ingediend voor verlening van machtigingen tot voorlopig verblijf in het kader van nareis en verblijf als familie- of gezinslid voor eiseres en de broer en zussen van referente.
3. Bij besluiten van 18 november 2021 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen afgewezen. Verweerder is van oordeel dat de familierechtelijke relatie van eiseres en haar kinderen met referente niet is aangetoond met officiële documenten. Verweerder overweegt dat sprake is van bewijsnood en is daarom een DNA-onderzoek gestart via de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). Aan eiseres en haar kinderen is op haar verzoek uitstel verleend om zich te melden in Soedan bij de IOM voor DNA-onderzoek. Eiseres en haar kinderen hebben zich echter niet binnen de gestelde termijn gemeld voor het afnemen van DNA-materiaal. Verweerder concludeert daarom dat ook de familierechtelijke relatie niet vastgesteld kan worden door middel van DNA-onderzoek.
4. Referente heeft tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder overweegt dat de identiteit van eiseres aannemelijk is gemaakt, maar dat de identiteit van haar kinderen (de broers en zussen van referente) niet aannemelijk is gemaakt. De familierechtelijke relatie tussen referente en haar gezinsleden is eveneens niet aannemelijk gemaakt. Door verweerder is navraag gedaan bij de gemachtigde van eiseres of eiseres inmiddels wel beschikbaar is om de familierechtelijke relatie middels DNA-onderzoek te kunnen vaststellen. De gemachtigde van eiseres heeft aan verweerder meegedeeld dat eiseres en haar kinderen er nog niet in zijn geslaagd om Eritrea te verlaten om naar Soedan te reizen voor het onderzoek en dat het referente niet lukt om contact met hen te leggen. Gelet hierop is verweerder van oordeel dat het niet aannemelijk is dat eiseres en haar kinderen kunnen uitreizen dan wel beschikbaar zijn voor DNA-onderzoek, waardoor de familierechtelijke relatie niet kan worden vastgesteld.
5. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Volgens haar is nader onderzoek niet noodzakelijk en had de familierechtelijke relatie ook zonder DNA-onderzoek kunnen worden aangenomen. Zij voert verder aan dat zij verwacht spoedig voor nader onderzoek beschikbaar te zijn.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Op grond van artikel 2p van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan verweerder een machtiging tot voorlopig verblijf verlenen aan de vreemdeling ten aanzien van wie is aangetoond dat hij voldoet aan de vereisten voor toegang en verlening van een verblijfsvergunning. Op grond van artikel 3.14, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdende met verblijf als familie- of gezinslid verleend aan het minderjarige biologische of juridische kind van de hoofdpersoon, dat naar het oordeel van verweerder feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van die hoofdpersoon en dat onder het rechtmatige gezag van die hoofdpersoon staat.
7. De enkele stelling van eiseres dat nader onderzoek niet noodzakelijk is, wordt niet gevolgd. Verweerder heeft in de primaire besluiten en in het bestreden besluit uiteengezet waarom geen familierechtelijke relatie kan worden vastgesteld en dat die vaststelling noodzakelijk is om te kunnen beoordelen of aan de voorwaarden wordt voldaan. Eiseres heeft in beroep geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die maken dat verweerder niet tot dit oordeel heeft kunnen komen.
8. Daarnaast heeft eiseres haar stelling dat zij verwacht spoedig voor nader onderzoek beschikbaar te zijn niet onderbouwd. Daarbij komt dat verweerder in het bestreden besluit terecht heeft opgemerkt dat zij ruimschoots de tijd heeft gehad om beschikbaar te zijn voor nader onderzoek. Eiseres weet immers al sinds 3 september 2021 dat verweerder een DNA-onderzoek wil starten ter vaststelling van de familierechtelijke relatie. Niet is gebleken dat eiseres sinds die tijd stappen heeft ondernomen om beschikbaar te zijn voor DNA-onderzoek.
9. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 17 april 2025 door mr. A.J. de Danschutter, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.