ECLI:NL:RBDHA:2025:6674

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
NL25.14964
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen wegens verantwoordelijkheid Duitsland op basis van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 april 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, die stelt de Armeense nationaliteit te hebben, heeft op 25 februari 2025 een asielaanvraag ingediend in Nederland. De minister van Asiel en Migratie, verweerder, heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank overweegt dat eiser in Duitsland eerder een verzoek tot internationale bescherming heeft ingediend, dat op 14 maart 2022 is gedaan. Verweerder heeft op 28 februari 2025 een terugnameverzoek naar Duitsland gestuurd, dat op 4 maart 2025 is aanvaard. Eiser betwist dat Duitsland zijn asielverzoek op een humane manier zal behandelen en voert aan dat er sprake is van (indirect) refoulement. De rechtbank stelt vast dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat Duitsland niet kan voldoen aan de Europese asielrichtlijnen, maar hij is hierin niet geslaagd.

De rechtbank concludeert dat verweerder de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.14964

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.Th. van Alkemade),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Armeense nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1990. Eiser heeft op 25 februari 2025 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen [2] , omdat op grond van de Dublinverordening [3] is vastgesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag van eiser. Uit Eurodac is onder andere gebleken dat eiser op 14 maart 2022 in Duitsland een verzoek tot internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft op 28 februari 2025 een terugnameverzoek gestuurd naar de Duitse autoriteiten. [4] Het terugnameverzoek is op 4 maart 2025 door Duitsland aanvaard. [5]
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert hiertoe het volgende aan. Bij overdracht aan Duitsland zal sprake zijn van (indirect) refoulement.
Aan de garantie van Duitsland dat het asielverzoek van eiser in behandeling zal worden genomen komt weinig waarde toe, omdat hij in Duitsland is uitgeprocedeerd. Voor zover het asielverzoek al in behandeling zal worden genomen in Duitsland, zal het onmiddellijk worden afgewezen. Er zijn geen rechtsmiddelen in Duitsland om nog op te komen tegen eisers uitzetting naar Armenië.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Duitsland in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat maakt dat ervan mag worden uitgegaan dat Duitsland eisers asielaanvraag zal behandelen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan en dat in Duitsland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure of de opvangvoorzieningen die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarbij geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid.
5. Eiser is hier niet in geslaagd. Eiser heeft geen aanknopingspunten naar voren gebracht waaruit blijkt dat niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Met het claimakkoord garanderen de Duitse autoriteiten dat eiser de mogelijkheid krijgt om daar een nieuw asielverzoek in te dienen. De Duitse autoriteiten zijn gebonden aan internationale verplichtingen bij het behandelen van eisers asielaanvraag. Dat eisers eerdere aanvraag is afgewezen maakt dat niet anders. Eisers beroep op strijd met het refoulementbeginsel slaagt niet. Dit volgt onder andere uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023 [6] en de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2024. [7] Indien eiser meent dat Duitsland zijn verplichtingen jegens hem niet nakomt, ligt het op zijn weg om te klagen bij de (hogere) Duitse autoriteiten. Niet gebleken is dat die hem niet zouden willen helpen of dat klagen bij voorbaat onmogelijk of zinloos is.
6. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt. Verweerder heeft dan ook geen toepassing hoeven geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
7. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is kennelijk ongegrond.
8. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 18 april 2025 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A.M. Mangroe, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Verordening (EU) nr. 604/2013.
4.Artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening.
5.Idem.
6.Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934.