ECLI:NL:RBDHA:2025:6663
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening verblijfsvergunning regulier voor zelfstandige
Op 17 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een verzoeker die een voorlopige voorziening vroeg na de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor arbeid als zelfstandige. De verzoeker had op 26 januari 2024 een aanvraag ingediend, maar deze was door de minister van Asiel en Migratie afgewezen op 15 februari 2024, omdat hij niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet van het mvv-vereiste was vrijgesteld. Na het indienen van bezwaar bleef de minister bij zijn afwijzing, wat leidde tot het verzoek om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft in deze zaak besloten dat een zitting niet nodig was en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de afwijzing van de aanvraag door de minister terecht was en dat er geen noodzaak was voor een voorlopige voorziening. Het verzoek is dan ook afgewezen. De minister is niet verplicht om de proceskosten van de verzoeker te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, in aanwezigheid van griffier mr. S.M. Hampsink, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open, conform artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.