ECLI:NL:RBDHA:2025:6662

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
09/206274-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en diefstal met geweld met fatale gevolgen na aanrijding met gestolen auto

Op 22 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van doodslag en andere strafbare feiten. De verdachte heeft op 16 augustus 2023 een 77-jarige vrouw aangereden met een gestolen auto, nadat hij haar handtas had gestolen. De vrouw raakte ernstig gewond en overleed vijf maanden later, op 6 januari 2024. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van de vrouw, aangezien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn handelen tot haar overlijden zou leiden. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan doodslag, diefstal met geweld, het verlaten van de plaats van het ongeval, en andere diefstallen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar, met de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met verpleging van overheidswege. Daarnaast is er een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking opgelegd. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de dochter van het slachtoffer, die affectieschade en materiële schade vorderde.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/206274-23
Datum uitspraak: 22 april 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] (Somalië),
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 8 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Kooij en van hetgeen door de verdachte en zijn raadslieden mr. A.B. Baumgarten en mr. D.M.P. van Eijsden naar voren is gebracht.
[naam 1] en [naam 2] hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en schadevergoeding gevorderd. Tijdens de inhoudelijke behandeling waren zij beiden aanwezig, eerstgenoemde bijgestaan door mr. Y. van der Hut, advocaat.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tenlastelegging is gewijzigd op 10 september 2024. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort samengevat wordt de verdachte verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag (feit 1 primair), poging doodslag (feit 1 subsidiair) dan wel zware mishandeling met de dood tot gevolg (feit 1 meer subsidiair) van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) door op 16 augustus 2023 met een auto eerst tegen haar aan en vervolgens over haar (onder)lichaam heen te rijden. Onder feit 2 is diefstal met geweld van haar handtas ten laste gelegd. Onder feit 3 wordt de verdachte verweten dat hij, nadat hij [slachtoffer] had overreden, de plaats van het ongeval heeft verlaten. Onder feit 4 wordt de verdachte een woninginbraak in Den Haag in de nacht van 15 op 16 augustus 2023 verweten, waarbij hij een autosleutel en een sporttas heeft weggenomen. Tenslotte, onder feit 5, de diefstal van een auto met gebruikmaking van de hiervoor bedoelde gestolen autosleutel.

3.De geldigheid van de dagvaarding

3.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding voor het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde partieel nietig dient te worden verklaard, nu de tenlastelegging, gelet op de overlijdensdatum van [slachtoffer] , innerlijk tegenstrijdig is. [slachtoffer] is overleden op 6 januari 2024 en niet op of omstreeks 16 augustus 2023, zoals is tenlastegelegd.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding geldig is, nu de gedragingen zijn tenlastegelegd die tot het overlijden van [slachtoffer] hebben geleid. Dat [slachtoffer] uiteindelijk op een andere datum is overleden, maakt dat niet anders.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 261 Wetboek van Strafvordering (Sv) moet de dagvaarding onder meer een opgave van het ten laste gelegde feit bevatten en ook de omstandigheden waaronder dat feit zou zijn begaan. De opgave van het feit in de tenlastelegging moet voldoende duidelijk en feitelijk zijn, zodat de verdachte zich daartegen kan verdedigen en duidelijk is wat de rechtbank precies moet onderzoeken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in voldoende mate worden vastgesteld - en is voor de verdachte steeds voldoende helder geweest - welke feitelijke strafbare gedraging hem wordt verweten. De verdachte was in eerste instantie enkel een poging doodslag ten laste gelegd, omdat [slachtoffer] – toen het onderzoek in november 2023 aanving – nog in leven was. Nadat zij op 6 januari 2024 is komen te overlijden en nadat onderzoek naar haar overlijden is gedaan, heeft de officier van justitie een vordering tot wijziging van de tenlastelegging gedaan op de pro forma zitting van 10 september 2024, welke ook is toegelaten. Uit het onderzoek is niet gebleken dat de verdachte op enig moment niet wist tegen welke verdenking hij zich moest verdedigen. Het strafbare verwijt jegens de verdachte is van meet af aan hetzelfde geweest (primair: opzet op de dood), enkel de juridische kwalificatie daarvan is door de officier van justitie gedurende het onderzoek uitgebreid naar het voltooide delict. Ook heeft de verdachte zich tegen de beschuldiging naar behoren kunnen verweren. De tenlastelegging voldoet aan de eisen van artikel 261 Sv en de dagvaarding is derhalve geldig
.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Inleiding
Op 16 augustus 2023 bevond [slachtoffer] zich in het winkelcentrum op het De Savornin Lohmanplein in Den Haag. Nadat de verdachte haar had beroofd van haar handtas, is hij in de door hem gestolen auto gestapt en weggereden, terwijl [slachtoffer] en anderen rondom de auto stonden. [slachtoffer] is op 6 januari 2024 overleden. Niet ter discussie staat dat de verdachte de persoon is geweest die [slachtoffer] heeft aangereden en dat hij dit heeft gedaan met een door hem gestolen auto. De verdachte heeft dat ook bekend, maar heeft naar voren gebracht dat hij [slachtoffer] bij het wegrijden niet heeft gezien. Uit de bewijsmiddelen volgt, en dit is ook niet in geschil, dat [slachtoffer] door het incident in elk geval zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Gelet op de tenlastelegging zal de rechtbank daarom de volgende vragen beantwoorden:
(1) is het aannemelijk dat de verdachte bij het wegrijden [slachtoffer] niet heeft gezien, (2) als dat niet aannemelijk is, heeft hij dan (voorwaardelijk) opzet gehad op haar overlijden, dan wel haar (zwaar) lichamelijk letsel, en (3) als enig opzet op deze gevolgen kan worden aangenomen, of er causaal verband bestaat tussen de aanrijding van [slachtoffer] en haar overlijden.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde en het onder 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben namens de verdachte het volgende bepleit.
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, omdat de verdachte enkel uit blinde paniek heeft gehandeld en met zijn handelen niet het opzet of voorwaardelijk opzet heeft gehad om [slachtoffer] te overrijden en te doden. De verdachte had [slachtoffer] , die bij de rechterkoplamp stond, niet gezien omdat hij werd afgeleid door twee omstanders die bij respectievelijk de linkerkoplamp en de linkerportier van de auto stonden. Ook bestaat er volgens de verdediging, gelet op de ziekte van [slachtoffer] voorafgaand aan de aanrijding en het daarbij behorende klachtenverloop, geen causaal verband tussen de aanrijding en het overlijden van [slachtoffer] .
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging naar voren gebracht dat partiële vrijspraak dient te volgen met betrekking tot de kwalificerende omstandigheden.
Ten aanzien van de feiten 3, 4 en 5 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage II opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
4.5.
Bewijsoverwegingen
4.5.1.
Feitelijke toedracht
Op grond van het dossier en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht, stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 16 augustus 2023 was de verdachte in het winkelcentrum op het De Savornin Lohmanplein in Den Haag. Voordat hij het winkelcentrum binnenliep, had hij een zwarte Honda personenauto geparkeerd op de Treublaan in een parkeervak aan de linkerzijde van de straat en met draaiende motor achtergelaten. Net buiten het winkelcentrum beroofde de verdachte [slachtoffer] van haar handtas, die op haar rollator stond. Vervolgens rende de verdachte weg naar de door hem geparkeerde auto. Op dat moment hoorde hij [slachtoffer] gillen. Terwijl de verdachte naar de auto toe rende, rende [slachtoffer] – zonder rollator – al roepend om haar tas en sleutels achter de verdachte aan. Ook snelden twee mannen zijn kant op om [slachtoffer] te helpen en te voorkomen dat de verdachte met de handtas van [slachtoffer] zou wegrijden. Eén van hen (de rechtbank begrijpt: getuige [getuige 1] ) was voor de motorkap bij de linkerkoplamp gaan staan en de ander (de rechtbank begrijpt: getuige [getuige 2] ) probeerde het linkerportier van de auto open te trekken. Ook [slachtoffer] was achter de verdachte aangerend en stond op het moment dat de verdachte in zijn auto stapte ter hoogte van de rechterkoplamp met haar armen omhoog tegen de motorkap van de auto aan. Zes seconden nadat de verdachte had plaatsgenomen in de auto, gaf de verdachte gas en reed hij tegen [slachtoffer] aan, waardoor zij achterover viel. Getuige [getuige 1] kon nog net op tijd wegspringen. De verdachte reed vervolgens over de benen van [slachtoffer] heen. Op camerabeelden is te zien dat de auto daardoor twee keer omhoog komt. De verdachte minderde geen vaart, en reed snel de hoek om.
4.5.2.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
4.5.2.1. (Voorwaardelijk) opzet op de dood, althans het zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer]
De rechtbank moet ten eerste beoordelen of de verdachte opzet had op de dood, dan wel het zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer] .
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting kan de rechtbank niet afleiden dat de verdachte vol opzet had op enige van deze gevolgen. De rechtbank moet vervolgens onderzoeken of de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad, waarbij de rechtbank eerst het primair tenlastegelegde, opzet op de dood, zal bespreken.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op de dood van een persoon aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze persoon als gevolg van zijn handelen zal overlijden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat een verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] hoorde roepen nadat hij haar tas had weggenomen en dat hij zich ervan bewust was dat zij achter hem aan kwam toen hij naar de auto rende. Op de beelden is te zien dat [slachtoffer] en getuige [getuige 1] tegelijkertijd uit een verschillende hoek over de straat naar de voorzijde van de auto van de verdachte toe rennen en dat zij elkaar daarbij steeds meer naderen. Gedurende de zes seconden die de verdachte in de auto zit, is het voor hem niet mogelijk om uit het parkeervak weg te rijden zonder hen te raken. Op het moment dat de verdachte optrekt, staan [slachtoffer] en [getuige 1] voor de motorkap – [getuige 1] aan de linkerzijde en [slachtoffer] aan de rechterzijde. Dat de verdachte – zoals hij heeft verklaard – op dat moment enkel [getuige 1] heeft gezien acht de rechtbank niet aannemelijk. Om [getuige 1] te kunnen zien hoefde hij immers niet naar links te kijken. [getuige 1] stond – net als [slachtoffer] – vóór zijn motorkap. Bovendien stuurde de verdachte naar rechts om uit het parkeervak te rijden, en heeft hij ter terechtzitting verklaard dat hij dan juist naar rechts kijkt. Het kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet anders dan dat de verdachte [slachtoffer] voor zijn auto heeft zien staan toen hij wegreed uit het parkeervak. De rechtbank is daarmee van oordeel dat de feitelijke toedracht die de verdediging aan haar verweer ten grondslag legt, onaannemelijk is.
Naar algemene ervaringsregels levert het met een auto inrijden op een onbeschermde voetganger in ieder geval de aanmerkelijke kans op dat die persoon daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. Het kwetsbare menselijk lichaam is immers in beginsel niet bestand tegen de massa en de snelheid van een optrekkende auto. Gelet op het feit dat [slachtoffer] tegen de motorkap aan stond en de geringe snelheid waarmee de verdachte aanvankelijk optrok, acht de rechtbank het in dit specifieke geval een reële mogelijkheid dat [slachtoffer] met haar romp of hoofd onder de auto terecht zou komen, waardoor zonder enige twijfel dodelijke verwondingen zouden kunnen ontstaan. Onder deze omstandigheden is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat door het handelen van de verdachte een - naar algemene ervaringsregels kenbare - aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] was ontstaan en dat de verdachte deze kans bewust heeft aanvaard, afgaande op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen zoals hiervoor weergegeven.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
4.5.2.2. Causaliteit
Voor de vraag of het voorgaande een voltooide doodslag of een poging oplevert, moet allereerst de vraag worden beantwoord of een causaal verband bestaat tussen de aanrijding en het overlijden van [slachtoffer] vijf maanden later. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een dergelijk causaal verband ontbreekt, omdat sprake is van alternatieve causaliteit; te weten de ziekte waaraan [slachtoffer] al jaren leed.
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat de beantwoording van de vraag naar causaal verband tussen een handeling en de dood van een ander dient plaats te vinden aan de hand van de maatstaf of het overlijden redelijkerwijs als gevolg van die handeling aan de dader kan worden toegerekend. Hiervoor dient ten minste te worden vastgesteld dat de handeling een onmisbare schakel heeft gevormd in de gebeurtenissen die tot de dood hebben geleid (deelvraag 1). Verder moet aannemelijk worden dat de dood met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de handeling is veroorzaakt (deelvraag 2). Of en wanneer sprake is van een dergelijke aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid, zal afhangen van de concrete omstandigheden van het geval. Bij de beoordeling daarvan kan als hulpmiddel dienen of in de gegeven omstandigheden de handelingen naar hun aard geschikt zijn om de dood teweeg te brengen en bovendien naar ervaringsregels van dien aard zijn dat zij het vermoeden rechtvaardigen dat deze hebben geleid tot het intreden van de dood. Daarbij kan ook worden betrokken in hoeverre aannemelijk is geworden dat gestelde andere, niet aan de bewezen verklaarde gedraging gerelateerde oorzaken hoogstwaarschijnlijk niet tot dat gevolg hebben geleid (vgl. HR 27 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6362).
Voordat de rechtbank toekomt aan de beantwoording van beide deelvragen, zal de rechtbank eerst ingaan op de verschillende medische bevindingen in het dossier.
Medische bevindingen in het dossier
De bevindingen over de letsels en mogelijke doodsoorzaak van [slachtoffer] zijn achtereenvolgens beoordeeld door een forensisch arts van de GGD Hollands Midden, een schouwarts en een forensisch arts van het NFI. De rechtbank leidt uit de bevindingen van de deskundigen, samengevat weergegeven, het volgende af ten aanzien van het ziektebeeld van [slachtoffer] voor en na de aanrijding, voor zover relevant voor de beantwoording van de causaliteitsvraag.
Op 20 december 2023 heeft forensisch arts dr. K.E. van den Hondel geconstateerd dat bij [slachtoffer] sprake was van uitgebreide lapverwondingen aan beide benen en de rechterhand, en dat zij een gebroken pols had. [slachtoffer] moest vijf keer geopereerd worden om de wonden aan haar hand en benen schoon te maken en te kunnen sluiten, waarbij een plastisch chirurg betrokken is geweest. Haar genezingsduur werd geschat op twaalf maanden, waarbij werd opgemerkt dat het onduidelijk was of het letsel volledig zou herstellen.
Op 6 januari 2024 is [slachtoffer] overleden in het ziekenhuis. Aan schouwarts dr. C.G. Dirksen (hierna: de schouwarts) is door het Openbaar Ministerie de vraag voorgelegd of het overlijden van [slachtoffer] te relateren is aan de verwondingen die zij in augustus 2023 bij het incident had opgelopen. Hiervoor heeft de schouwarts de medische gegevens in het Haga Ziekenhuis geraadpleegd. Omdat de behandeling van de verwondingen en de operaties voornamelijk hadden plaatsgevonden in het HMC Westeinde, was slechts een summiere letselbeschrijving beschikbaar. Over de letsels op de benen van [slachtoffer] en de handrug van de rechterhand concludeert de schouwarts - kortgezegd - dat geen sprake is van wondinfectie of embolie. Ten aanzien van de doodsoorzaak concludeert de schouwarts dat sprake is van een natuurlijk overlijden door eindstadium longemfyseem (Gold IV COPD) ten gevolge van een hypercapnisch coma. Een hypercapnisch coma is een diepe bewustzijnsdaling door een tekort aan zuurstof en een te hoog gehalte aan niet uitgeademde koolstofdioxide. Volgens de schouwarts was dit een gevolg van een acute verslechtering van een bestaande longaandoening, waarmee [slachtoffer] al langdurig bekend was. Om tot deze conclusie te komen, heeft de schouwarts meegewogen dat [slachtoffer] al voor de aanrijding extra zuurstof kreeg en al twee keer eerder, in 2016 en 2021, opgenomen is geweest voor eerdere zogenoemde exacerbaties. De schouwarts heeft bij het opstellen van zijn schouwverslag zijn inzichten gedeeld met de behandeld arts van de longafdeling, die dezelfde mening was toegedaan. De schouwarts is van oordeel dat de longziekte van [slachtoffer] niet meer behandelbaar was en zich bevond in de laatste fase (zogenaamde Gold IV COPD). Volgens de schouwarts komt haar overlijden primair op het conto van een exacerbatie van haar chronisch en niet meer behandelbare longlijden en kan niet worden gesteld dat [slachtoffer] is overleden aan de directe gevolgen van de aanrijding. Alhoewel de aanrijding haar mobiliteit ernstig heeft beperkt en een ‘knik in de levenslijn’ veroorzaakt heeft, was haar overlijden, aldus de schouwarts, op basis van de voorgeschiedenis en prognose ook te verwachten geweest wanneer de aanrijding niet had plaatsgevonden.
Ten slotte zijn de medische gegevens van [slachtoffer] voorgelegd aan B.F.L. Oude Grotebevelsborg, als forensisch arts werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: de forensisch arts). De medische gegevens die de forensisch arts heeft bestudeerd bevatten informatie vanaf 4 januari 2021 tot 7 januari 2024. De forensisch arts concludeert dat [slachtoffer] sinds 2007 bekend was met Gold III COPD, dat [slachtoffer] vanaf 2014 tot 2022 ongeveer één keer per jaar een exacerbatie had, dat in 2021 sprake was van een exacerbatie waarbij sprake was van Gold IV COPD, en dat [slachtoffer] vanaf 16 augustus 2023 tot haar overlijden op 6 januari 2024 vier exacerbaties heeft gehad, waarbij de vierde exacerbatie fataal was. Voorafgaand aan het incident op 16 augustus 2023 zou [slachtoffer] uitsluitend bij inspanning zuurstof gebruiken bij een zuurstofgehalte in het bloed tot onder de 92%, terwijl [slachtoffer] na de exacerbaties in de revalidatiekliniek permanent afhankelijk was van twee liter zuurstof dagelijks. Ook blijkt uit de medische informatie dat [slachtoffer] tot aan het geweldsincident zelfstandig woonde, dat zij van 16 augustus tot 12 september 2023 werd opgenomen in het ziekenhuis en vervolgens tot 14 december 2023 werd opgenomen in revalidatiekliniek Nolenshage. Op 4 december 2023 werd zij overgeplaatst naar verpleeghuis Caren alwaar op 5 januari 2024 een acute verslechtering van haar COPD ontstond, waarvoor zij werd opgenomen in het ziekenhuis en daar vervolgens op 6 januari 2024 overleed.
De vraag of er mogelijk een causaal verband bestaat tussen de aanrijding en het overlijden van [slachtoffer] , heeft de forensisch arts bevestigend beantwoord. Bij vergelijking van de toestand van [slachtoffer] ten aanzien van de COPD, de zelfredzaamheid en de cognitieve functies, blijkt volgens de forensisch arts een duidelijk verschil tussen de periode vóór en na het incident op 16 augustus 2023, waarna [slachtoffer] geen verbetering vertoonde. Daardoor kan worden gesproken van een zogenaamde ‘knik in de levenslijn.’ Daarbij heeft de forensisch arts opgemerkt dat het geweldsincident heeft geleid tot immobilisatie en hospitalisatie, waardoor een verhoogd risico is ontstaan op het ontwikkelen van luchtweginfecties, die vervolgens kunnen leiden tot exacerbaties en verergering van de COPD. Hierdoor neemt het risico op een fatale afloop van een exacerbatie ook toe, aldus de forensisch arts. Daarnaast kan door de immobilisatie een afname van de conditie optreden, die ook een verhoogd risico oplevert op een fatale afloop bij een exacerbatie. Ook kan de (bij [slachtoffer] eerder vastgestelde) dementie verergeren door hospitalisatie, doordat de persoon uit diens vertrouwde omgeving wordt gehaald. De hiermee gepaard gaande cognitieve achteruitgang kan vervolgens bijdragen aan afname van de zelfredzaamheid en de fysieke achteruitgang, door bijvoorbeeld de verminderde therapietrouw en verminderde instrueerbaarheid bij het gebruik van de inhalatiemedicatie (‘puffers’), waardoor de kans op een fatale exacerbatie toeneemt. Gezien het natuurlijk beloop van COPD en dementie, met name indien sprake is van een laag lichaamsgewicht en het vele voorkomen van luchtweginfecties in de wintermaanden, is het volgens de forensisch arts echter niet uitgesloten dat [slachtoffer] ook zou zijn overleden (op dezelfde datum als zij in werkelijkheid is overleden) aan een exacerbatie indien het geweldsincident niet zou hebben plaatsgevonden.
Ter terechtzitting is de forensisch arts als deskundige gehoord. Zij heeft daarbij verklaard dat de bevindingen in het medisch dossier beter passen bij de hypothese dat een causaal verband bestaat tussen de aanrijding en het overlijden ten opzichte van de hypothese dat geen causaal verband bestaat, en het overlijden volledig te wijten is aan de COPD (en dementie). Zij heeft in dit verband uitgelegd dat het waarschijnlijker is dat de directe gevolgen van de aanrijding hebben bijgedragen aan het overlijden dan dat deze niet hebben bijgedragen, waarbij zij niet kon aangeven hoeveel waarschijnlijker. Verder heeft de forensisch arts naar voren gebracht dat het verslag van de schouwarts tegenstrijdig is. Volgens de forensisch arts valt de conclusie van de schouwarts dat sprake is geweest van een natuurlijk overlijden niet te rijmen met zijn bevindingen, namelijk dat sprake was van een ‘knik in de levenslijn’ van [slachtoffer] en dat de fysieke conditie van [slachtoffer] door de aanrijding flink was aangetast. De forensisch arts heeft toegelicht dat artsen slechts een ‘verklaring van natuurlijk overlijden’ mogen afgeven indien een arts overtuigd is van een natuurlijk overlijden, zoals bijvoorbeeld ziekte of ouderdom. Volgens de forensisch arts is het niet mogelijk om een natuurlijk overlijden aan te nemen indien sprake is van een overlijden waarbij mogelijk externe factoren (bijvoorbeeld een geweldsincident) een causale relatie met het overlijden hebben. Algemeen zou gelden dat indien er een zogenaamde ‘knik in de levenslijn’ is, oftewel de algemene medische toestand van een persoon verslechtert na een incident waarna de persoon, zonder tussentijdse verbetering, overlijdt, er verondersteld moet worden dat een causale relatie bestaat tussen het incident en het overlijden. Een schouwarts mag dan geen verklaring van natuurlijk overlijden afgeven.
Beantwoording deelvragen
Over eerdergenoemde eerste deelvraag (of kan worden vastgesteld dat de aanrijding een onmisbare schakel heeft gevormd in de gebeurtenissen die tot het gevolg, de dood van
[slachtoffer] op 6 januari 2024, hebben geleid) overweegt de rechtbank het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een duidelijke ‘knik in de levenslijn’ van [slachtoffer] en heeft de aanrijding er hoe dan ook voor gezorgd dat [slachtoffer] fysiek kwetsbaarder werd. Ten gevolge van de aanrijding moest zij meerdere operaties ondergaan en verblijven in het ziekenhuis, een revalidatiekliniek en tenslotte een verpleeghuis. De hospitalisatie en behandelingen die zij moest ondergaan, hebben geleid tot een afname van haar conditie en een algehele gezondheidsverslechtering, waardoor zij de exacerbaties ook niet meer te boven kon komen. Ook de frequentie van de exacerbaties was duidelijk toegenomen in de vijf maanden na de aanrijding ten opzichte van de jaren ervoor. [slachtoffer] leefde al lange tijd voor de aanrijding met COPD in het stadium Gold III en gebruikte voor de aanrijding slechts zuurstof na een verlaging van het zuurstofgehalte in haar bloed tot onder 92%. Ook was op de camerabeelden te zien dat zij nog achter de verdachte aan kon rennen toen deze haar van haar handtas had beroofd. In het dossier leest de rechtbank dat [slachtoffer] na het incident dagelijks afhankelijk was van twee liter zuurstof, wat een flinke toename betreft in zuurstofgebruik ten opzichte van voor de aanrijding.
De verdediging heeft verwezen naar de bevindingen van de schouwarts waarin tot een natuurlijk overlijden van [slachtoffer] is geconcludeerd. Met de forensisch arts is de rechtbank van oordeel dat de conclusie van de schouwarts dat [slachtoffer] een natuurlijk dood is gestorven, niet aansluit op zijn bevindingen dat sprake is geweest van een knik in de levenslijn van [slachtoffer] en een achteruitgang van haar fysieke conditie vanaf het moment van de aanrijding. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat de schouwarts minder medische stukken heeft kunnen bestuderen dan de forensisch arts en dat de forensisch arts – in tegenstelling tot de schouwarts – ruimer (drie maanden) de tijd heeft gehad om de stukken te bestuderen en te rapporteren.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de eerste deelvraag bevestigend dient te worden beantwoord en dat de aanrijding een onmisbare schakel kan zijn geweest in het overlijden van [slachtoffer] .
De tweede deelvraag die dient te worden beantwoord, is of ook aannemelijk is geworden dat de dood van [slachtoffer] met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de aanrijding is veroorzaakt. Ook die vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. Ten eerste ligt in de verklaring van de forensisch arts besloten dat het waarschijnlijker is dan niet dat de aanrijding heeft bijgedragen aan het overlijden van [slachtoffer] . Daarbij komt dat de gedraging van de verdachte – het overrijden van een (kwetsbaar) persoon met een auto – naar haar aard geschikt is om het ingetreden gevolg (de dood) teweeg te brengen en naar ervaringsregels vermoed kan worden te hebben geleid tot dat gevolg. Hoewel alternatieve doodsoorzaken zijn aangevoerd (COPD in vergevorderd stadium), en volgens de forensisch arts
niet is uit te sluitendat [slachtoffer] ook zonder de aanrijding op 6 januari 2024 zou zijn overleden, maakt dat niet van een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid geen sprake meer is, mede gelet op de aard van de gedraging van de verdachte.
Conclusie causaliteit
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het overlijden van [slachtoffer] aan de verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank acht de onder feit 1 primair ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen.
4.5.3.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van de feiten 2 en 3
Ten aanzien van feit 2
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat zij het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen acht. Uit de aangifte van [slachtoffer] en de verklaring van de verdachte blijkt dat de verdachte [slachtoffer] heeft beroofd van haar handtas. Om deze beroving mogelijk te maken heeft hij [slachtoffer] met een auto aangereden en vervolgens overreden, zoals bij het onder 1 ten laste gelegde reeds is overwogen. Dit heeft geleid tot de dood van [slachtoffer] .
Diefstal met geweld, de dood ten gevolge hebbende, is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 3
Uit de bewijsmiddelen, waaronder de eigen verklaring van de verdachte en de bevindingen van de rechtbank ten aanzien van feit 1, volgt dat de verdachte als bestuurder van de auto [slachtoffer] heeft aangereden. De verdachte heeft zelf verklaard dat hij [slachtoffer] niet heeft gezien. Zoals reeds hiervoor overwogen ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde, kan worden vastgesteld dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte [slachtoffer] voor zijn auto heeft zien staan en haar bewust heeft aangereden. Hieruit, en uit het feit dat de verdachte moet hebben gevoeld dat hij met de auto over de benen van [slachtoffer] reed (hetgeen op de beelden te zien is gelet op de bewegingen van de auto op dat moment) – volgt ook dat de verdachte wist, in elk geval redelijkerwijs moest vermoeden dat [slachtoffer] letsel had opgelopen als gevolg van het door hem veroorzaakte ongeval. De verdachte wordt verweten dat hij de plaats van het ongeval heeft verlaten terwijl hij [slachtoffer] in hulpeloze toestand heeft achtergelaten. De verdachte heeft ook nagelaten zich na het ongeval te melden bij de politie.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het onder 3 ten laste gelegd wettig en overtuigend worden bewezen.
4.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het onder 1 primair en de onder 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 16 augustus 2023 te 's-Gravenhage
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven heeft beroofd, door
met een personenauto
tegen het lichaam van die [slachtoffer] aan te rijden en
- vervolgens over het lichaam van die [slachtoffer] te rijden,
2.
hij op 16 augustus 2023 te 's-Gravenhage
een handtas, die aan
[slachtoffer] toebehoorde heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke
diefstal werd gevolgd van geweld tegen die [slachtoffer] ,
gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan
zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren, door met een personenauto
- tegen het lichaam van die [slachtoffer] aan te rijden en
- vervolgens over het lichaam van die [slachtoffer] te rijden
als gevolg waarvan die [slachtoffer] is overleden;
3.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was
veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een
motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden
in 's-Gravenhage op
het DeSavornin Lohmanplein, op 16
augustus 2023
de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden,
aan [slachtoffer]
letsel was toegebracht;
4.
hij op 16 augustus 2023 te 's-Gravenhage,
uit een woning gelegen aan de [adres] , alwaar
verdachte zich tegen de wil van de rechthebbende
bevond,
een autosleutel en een tas (met inhoud),
die aan [naam 2] toebehoorden heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de
plaats van het misdrijf heelt verschaft en die weg te nemen
goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel,te weten een
(huis)sleutel;
5.
hij op of omstreeks 16 augustus 2023 te 's-Gravenhage
een personenauto (Honda Insight), die geheel
of ten dele aan [naam 2] toebehoorde
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de
plaats van het misdrijf heeft verschaft en dat weg te nemen goed
onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel,
namelijk met een autosleutel, tot het gebruik waarvan verdachte niet
gerechtigd was.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van elf jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft verder gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs of tbs-maatregel) met een bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: dwangverpleging) ongemaximeerd wordt opgelegd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de feiten de oplegging van een tbs-maatregel niet rechtvaardigen. Mocht de rechtbank alsnog een tbs-maatregel overwegen, dan dient de tbs beperkt te zijn tot het gevaar voor goederen, hetgeen een gemaximeerde tbs tot vier jaar tot gevolg zou moeten hebben. Indien de rechtbank van oordeel is dat een ongemaximeerde tbs is geïndiceerd, dan zou behandeling zo spoedig mogelijk moeten worden gestart. Volgens de verdediging zou een langdurige gevangenisstraf daar niet bij passen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag en het verlaten van een plaats ongeval door op 16 augustus 2023 met een auto over [slachtoffer] heen te rijden en haar in hulpeloze toestand achter te laten. Dit heeft de verdachte gedaan nadat hij [slachtoffer] van haar handtas had beroofd. [slachtoffer] maakte geen schijn van kans tegen de verdachte. Zij was op gevorderde leeftijd en was slecht ter been en liep met een rollator, terwijl de veel jongere verdachte over een auto beschikte om weg te komen. Door zijn toedoen heeft [slachtoffer] de laatste maanden van haar leven verschrikkelijk geleden door het letsel dat hij heeft veroorzaakt en de verscheidene operaties die zij moest ondergaan. Ook heeft zij psychisch zwaar geleden als gevolg van het handelen van de verdachte, Tot het laatste moment van haar leven heeft [slachtoffer] hard gestreden voor haar revalidatie, welke strijd zij heeft verloren. Het leed dat verdachte met zijn gedrag heeft veroorzaakt, is groot, ingrijpend en onherstelbaar. Dat de aanrijding niet alleen het leven van [slachtoffer] , maar ook dat van haar nabestaanden op zijn kop heeft gezet, blijkt ook uit de verklaring die door de dochter van [slachtoffer] ter zitting is voorgelezen. De aanrijding heeft ook op veel anderen een diepe indruk gemaakt. Meerdere omstanders zijn getuige geweest van de aanrijding en in de media is er veel aandacht voor deze gebeurtenis geweest.
Met het wegnemen van de autosleutel en een tas van [naam 2] uit haar woning en de daarop volgende diefstal van haar auto, heeft de verdachte laten zien geen respect te hebben voor andermans eigendom.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 6 september 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder (op 30 juni 2022 en 28 mei 2020) is veroordeeld wegens vermogensdelicten en dat hem in dat kader een langdurige gevangenisstraf en de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders is opgelegd. Er is dan ook sprake van recidive.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van onder meer de volgende stukken:
  • een Pro Justitia-rapport, op 16 april 2024 opgesteld door M.L. Sikkens, GZ-psycholoog en I. van Outheusden, psychiater;
  • een Pro Justitia-rapport, op 11 mei 2020 opgesteld door P.E. Geurkink, gezondheidszorg en forensisch psycholoog;
  • een Pro Justitia-rapport, op 16 april 2020 opgesteld door D.J. Vinkers, psychiater;
- een reclasseringsrapport, op 28 augustus 2024 opgesteld door [naam 3] , als reclasseringswerker werkzaam bij GGZ Reclassering Fivoor.
Sikkens en Van Outheusden van het Pieter Baan Centrum (hierna PBC) hebben, gelet op de weigerende houding van de verdachte om mee te werken aan een observatie, geen uitspraken kunnen doen over de mate en wijze van eventuele doorwerking van een stoornis op het bewezenverklaarde en daarmee de toerekenbaarheid aan de verdachte.
Geurkink en Vinkers, de rapporteurs uit 2020, hebben het volgende geconcludeerd. Uit de
rapportages volgt dat de verdachte lijdt aan een autismespectrumstoornis, dat sprake is
van antisociale persoonlijkheidstrekken en dat de verdachte een ernstige cocaïneverslaving
heeft. De conclusies ten aanzien van de mate waarin de in 2020 bewezenverklaarde feiten aan de verdachte konden worden toegerekend, liepen uiteen. De psychiater achtte de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar, terwijl de psycholoog tot de conclusie kwam dat de feiten volledig aan de verdachte konden worden toegerekend. Daarbij achtte de psycholoog het van belang dat de verdachte – hoewel hij lijdt aan de hierboven genoemde stoornissen – het onderscheid tussen goed en kwaad wel kan maken, maar er bewust voor kiest om strafbare feiten te plegen.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de twee andere keren dat hij met een auto een (vermeende) misdrijfsituatie ontvluchtte en daarmee gevaarlijke situaties veroorzaakte (in 2012 en 2015), evenals in de onderhavige situatie, in grote paniek verkeerde waardoor hij zonder nadenken op de vlucht slaat. Deze paniek wijt hij zelf aan zijn autismespectrumstoornis, waardoor hij informatie langzaam verwerkt. De rechtbank heeft ter terechtzitting kunnen waarnemen dat de verdachte snel overweldigd wordt door informatie en geregeld in het gesprek moet pauzeren. Aannemelijk is dat de andere stoornis die was vastgesteld, een ernstige cocaïneverslaving, de verdachte drijft tot het plegen van vermogensdelicten, en hem daarmee in misdrijfsituaties heeft gebracht die paniek kunnen veroorzaken waarbij de verdachte kennelijk gaat handelen/vluchten zonder nog bij de gevolgen daarvan stil te staan. Daarmee is naar oordeel van de rechtbank in elk geval aannemelijk dat het gevaar dat de verdachte kan veroorzaken enig verband houdt met zijn stoornissen. De rechtbank betreurt het dat de verdachte niet heeft meegewerkt aan nader psychologisch en psychiatrisch onderzoek om het verband tussen de stoornissen en de gevolgen daarvan te kunnen duiden.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het advies van de reclassering. De reclassering ziet geen mogelijkheden om verdachte te begeleiden in het kader van een tbs met voorwaarden. De risico’s op recidive, letsel en het onttrekken aan voorwaarden worden ingeschat op hoog. Uit eerder reclasseringstoezicht volgt dat geprobeerd is om tot gedragsverandering te komen bij de verdachte en dat hij de kans heeft gehad om behandelingen te ondergaan. Echter, op het moment dat de verdachte meer vrijheden krijgt of van oordeel is dat een behandeling te traag verloopt, is te zien dat hij zich aan het toezicht onttrekt. Voor een dergelijk strafrechtelijk kader moet sprake zijn van bereidheid tot medewerking, wat bij de verdachte ontbreekt. Daarnaast lijkt bij de verdachte geen sprake te zijn van ziekte-inzicht of probleembesef. De reclassering adviseert ten slotte bij een veroordeling tot tbs of (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna GVM) op te leggen, zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden na de tbs of gevangenisstraf toegepast kunnen worden. Op de terechtzitting van 8 april 2025 is reclasseringswerker [naam 4] tevens als deskundige gehoord. Hij heeft de inhoud van het reclasseringsrapport bevestigd.
De conclusies van de rechtbank ten aanzien van de rapportages
De rechtbank ziet op grond van de inhoud van het PBC-rapport, bezien in samenhang met de Pro Justitia-rapportages en gelet op hetgeen overigens omtrent de persoon van de verdachte is gebleken, voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat bij de verdachte ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond in de zin van artikel 37a Sr. Nu de rapporteurs, gelet op de weigerende houding van de verdachte, geen uitspraken hebben kunnen doen over de doorwerking van de stoornis ten tijde van het bewezenverklaarde, ziet de rechtbank geen aanleiding om de feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Oplegging van een maatregel
Uit de rapporten komt onmiskenbaar naar voren dat het risico op letsel hoog is en er zeker in het begin van de noodzakelijke behandeling van de verdachte een hoog beveiligingsniveau dient te zijn.
De rechtbank acht behandeling van de stoornissen van de verdachte gelet hierop noodzakelijk. De algemene veiligheid van personen vereist naar het oordeel van de rechtbank oplegging van de maatregel van tbs. De rechtbank acht het onverantwoord om de verdachte zonder behandeling in de maatschappij te laten terugkeren. Gelet op de problematiek van de verdachte en het feit dat eerdere behandeltrajecten in het verleden niet tot nauwelijks effect hebben gehad, resteert naar het oordeel van de rechtbank bij de geschetste scenario’s slechts tbs met dwangverpleging.
De wettelijke vereisten van een tbs-maatregel
De rechtbank is van oordeel dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de tbs-maatregel is voldaan. Er is sprake van doodslag, een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Ten tijde van het begaan van de feiten was bij de verdachte sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Daarnaast is er naar het oordeel van de rechtbank, zoals hiervoor al aangegeven, sprake van een hoog recidiverisico vanwege de bij de verdachte eerder geconstateerde stoornissen. Bovendien eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld.
Ongemaximeerde tbs
De maatregel van tbs met dwangverpleging wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten: doodslag. De rechtbank ziet, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen aanleiding om de totale duur van de maatregel te maximeren. Daar komt bij dat de rechtbank van belang acht dat de verdachte de behandeling krijgt die hij nodig heeft om het gevaar op recidive terug te dringen en dat daarvoor de tijd wordt genomen die nodig is. De totale duur van de op te leggen maatregel kán daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat naast de maatregel van tbs – ter vergelding en normstelling – een straf dient te worden opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst van de feiten, niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van die straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, mede in acht nemend dat ook een verstrekkende maatregel zal worden opgelegd. Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking
De rechtbank zal ook de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking opleggen, zodat de officier van justitie na beëindiging van de tbs-maatregel, indien nodig, de mogelijkheid heeft toereikende maatregelen te nemen, teneinde recidive te kunnen voorkomen. Aan de wettelijke vereisten van artikel 38z lid 1 van het Wetboek van Strafrecht is voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

vordering benadeelde partij [naam 1]
heeft zich door tussenkomst van haar advocaat mr. Y. van der Hut als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van
€ 75.064,27, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
Immateriële schade
1. Letselschade [slachtoffer]
2. Affectieschade
€ 50.000,00
€ 17.500,00
Totaal: € 67.500,00
Materiële schade
1. Gestolen goederen
2. Daggeldvergoeding ziekenhuis, revalidatiecentrum en verpleeghuis
3. Kosten zorgappartement
a) Meubels IKEA
b) Stoomkosten gordijnen
c) Verhuiskosten
4. Eigen bijdrage CAK
a) 2023
b) 2024
5. Kilometervergoeding
6. Parkeerkosten
7. Sleutel postvak
8. Antislip sokken
9. Kosten lijkbezorging
Totaal
Ontvangen voorschot verzekering
Totaal
€ 254,50
€ 3.064,00
€ 1.048.59
€ 648,59
€ 100,00
€ 300,00
€ 226,66
€ 19,00
€ 207,66
€ 249,08
€ 15,60
€ 7,00
€ 11,97
€ 7.686,87
€ 12.564,27
€ 5.000,- -/-
€ 7.564,27
vordering benadeelde partij [naam 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 880,-, en te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade in de vorm van misgelopen ZZP-inkomsten omdat zij een dag niet heeft kunnen werken.
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
vordering benadeelde partij [naam 1]
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 1] heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de posten 1, 2, 3b, 3c, 4a, 5, 6, 7 en 8 kunnen worden toegewezen. Ten aanzien van de posten 3a (meubels IKEA) en 4b (eigen bijdrage CAK 2024) heeft de verdediging verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, wegens een gebrek aan onderbouwing.
Ten aanzien van post 9 (kosten lijkbezorging) en de affectieschade ten behoeve van [naam 1] heeft de verdediging verzocht om de vordering af te wijzen, gelet op de gevorderde vrijspraak van doodslag en de mishandeling met de dood ten gevolge.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade ten behoeve van [slachtoffer] heeft de verdediging verzocht om het bedrag te matigen tot een bedrag van € 10.000,-, enerzijds omdat de verdediging zich op het standpunt heeft gesteld dat het overlijden van [slachtoffer] niet aan de verdachte kan worden toegerekend en anderzijds omdat de vordering niet voldoende is onderbouwd.
vordering benadeelde partij [naam 2]
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 2] heeft de verdediging verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, wegens een gebrek aan onderbouwing.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1.
Algemene overwegingen
Kosten lijkbezorging
Artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) biedt een regeling voor kosten die nabestaanden kunnen vorderen als gevolg van het overlijden van iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hen aansprakelijk is. Degene die de kosten voor lijkbezorging heeft gedragen, kan deze kosten van de aansprakelijke vorderen voor zover deze kosten in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene.
Affectieschade
Affectieschade is schade in verband met het verdriet om het overlijden of het door ernstig en blijvend letsel gekwetst raken van een naaste. Voor de in artikel 6:107, tweede lid, BW en artikel 6:108, vierde lid, BW genoemde naasten van slachtoffers is het mogelijk om een (forfaitaire) vergoeding van affectieschade te vorderen indien sprake is van overlijden of ernstig en blijvend letsel van het slachtoffer. Het bedrag dat voor toekenning voor vergoeding van deze affectieschade in aanmerking komt, is bij het Besluit vergoeding affectieschade vastgesteld. Volgens artikel 1, eerste lid, van dit Besluit geldt, in het geval van overlijden door een misdrijf, een vergoeding van € 17.500,00 voor een niet-thuiswonend meerderjarig kind of diens ouder of een andere nauwe persoonlijke relatie van het slachtoffer.
8.3.2.
De vordering van de benadeelde partij [naam 1]
Materiële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten, ter grootte van € 7.564,27. De vordering is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. De rechtbank zal het toe te wijzen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2024, zijnde de overlijdensdatum van [slachtoffer] .
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, sub b, BW komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als sprake is van lichamelijk letsel en als het slachtoffer op andere wijze in de persoon is aangetast. De rechtbank stelt op basis van het dossier en de namens benadeelde partij gegeven onderbouwing vast dat [slachtoffer] als gevolg van de hiervoor bewezen verklaarde feiten lichamelijk letsel heeft opgelopen en ook op andere wijze in haar persoon is aangetast door het geestelijk letsel waarvoor geprobeerd is om haar te behandelen. [slachtoffer] heeft uitgebreide lapverwondingen aan haar benen en haar hand opgelopen. Om dit te herstellen moest zij in totaal vijf operaties ondergaan. Zij moest ook vijf weken in bed liggen met haar rechterhand in haar lies genaaid. Uit de onderbouwing van de vordering volgt ook dat zij ontzettend veel pijn heeft geleden ten gevolge van deze letsels en niet meer in staat was om voor zichzelf te zorgen. Dit alles heeft ook mentale gevolgen gehad voor [slachtoffer] . Zij had veel last van nachtmerries en had beginnende post-traumatische klachten ontwikkeld. Met EMDR is eenmalig geprobeerd om haar te behandelen, maar dit was te vermoeiend en had weinig effect. Er is dus een rechtsgrond voor toekenning van een vergoeding voor immateriële schade.
Op grond van deze omstandigheden, en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 25.000,-. De rechtbank vindt de uitspraken die door de verdediging zijn aangehaald ter onderbouwing van de hoogte van de immateriële schade onvoldoende vergelijkbaar met de omstandigheden in deze zaak.
Affectieschade
De rechtbank stelt vast dat het overlijden van [slachtoffer] het gevolg is van het handelen van de verdachte. De rechtbank stelt voorts vast dat de benadeelde partij als dochter van het slachtoffer tot de kring van gerechtigden hoort en aldus een wettelijk recht heeft op vergoeding van affectieschade. Hiermee is de grond voor vergoeding van affectieschade gegeven. Het door de benadeelde partij gevorderde bedrag is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade. De rechtbank zal het gevorderde bedrag aan affectieschade dan ook toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2024.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige gedeelte van de vordering tot vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Conclusie
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 50.064,27,bestaande uit € 7.564,27 aan materiële schade en € 42.500,00 aan immateriële schade.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 50.064,27, bestaande uit € 7.564,27 aan materiële schade en
€ 42.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals hiervoor overwogen, ten behoeve van [naam 1] .
8.3.3.
De vordering van de benadeelde partij [naam 2]
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij de vordering voldoende heeft onderbouwd dat zij als zelfstandige in de IT-branche een werkdag heeft moeten missen. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de onder 4 en 5 bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 880,-, bestaande uit materiële schade. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 15 augustus 2023.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering geheel wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 880,-, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals hierboven bepaald tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] .

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36 f, 37a, 37b, 38z, 57, 287, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht;
- 7 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en de onder 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.6 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
doodslag;
ten aanzien van feit 2:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft;
ten aanzien van feit 3:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
ten aanzien van feit 4:
diefstal in een woning waarop een woning staat door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een valse sleutel;
ten aanzien van feit 5:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (ZEVEN) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege zal worden verpleegd;
legt aan de verdachte op
de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht;
de vordering van de benadeelde partij [naam 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 50.064,27, bestaande uit € 7.564,27‬ ‬materiële schade en € 42.500,- immateriële schade, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 6 januari 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 50.064,27, bestaande uit € 7.564,27‬‬ ‬materiële schade en € 42.500,- immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 januari 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 286 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
de vordering van de benadeelde partij [naam 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 880,-, bestaande uit ‬materiële schade, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 augustus 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 2] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 880,-, bestaande uit‬‬ ‬materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 augustus 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 18 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. Burgers, voorzitter,
mr. I.C. Kranenburg, rechter,
mr. J. Herfkens, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E. Özsoy en MSc. J.I. Poelsma, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 april 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 16 augustus 2023 te 's-Gravenhage
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven heeft beroofd, door
met een personenauto
op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] aan te rijden en/of
- (vervolgens) over het (onder)lichaam van die [slachtoffer] te rijden,
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 augustus 2023 te 's-Gravenhage
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven heeft beroofd, door
met een personenauto
- op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] aan heeft gereden te rijden en/of
- (vervolgens) over het (onder)lichaam van die [slachtoffer] is gereden te rijden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 augustus 2023 te 's-Gravenhage
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten (onder andere) (zeer uitgebreid
degloving-letsel aan twee benen en een arm, heeft toegebracht door
- op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] aan te rijden en/of
- (vervolgens) over het (onder)lichaam van die [slachtoffer] te rijden,
als gevolg waarvan die [slachtoffer] is overleden;
(art 302 lid 1 en lid 2 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 16 augustus 2023 te 's-Gravenhage
een handtas, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan
[slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke
diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of
gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan
zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren, door met een personenauto
- op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] aan te rijden en/of
- (vervolgens) over het (onder)lichaam van die [slachtoffer] te rijden
als gevolg waarvan die [slachtoffer] is overleden:
3
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was
veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een
motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden
in 's-Gravenhage op/aan de Savornin Lohmanplein, op of omstreeks 16
augustus 2023
de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden,
aan een ander (te weten [slachtoffer] )
letsel en/of schade was toegebracht;

4.hij op of omstreeks 16 augustus 2023 te 's-Gravenhage,in/uit een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond,te weten de woning gelegen aan de [adres] , alwaarverdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbendebevond,een autosleutel en/of een tas (met inhoud),in elk geval enig goed,dat/die geheel of ten dele aan [naam 2] , in elk geval aan eenander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zichwederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot deplaats van het misdrijf heelt verschaft en/of dat/die weg te nemengoed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braaken/of verbreking en/of inklimming en/of een valse sleutel,te weten een(met een stok) gehengelde (huis)sleutel;

5.
hij op of omstreeks 16 augustus 2023 te 's-Gravenhage
een personenauto (Honda Insight), in elk geval enig goed, dat/die geheel
of ten dele aan [naam 2] , in elk geval aan een ander
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de
plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed
onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel,
namelijk met een autosleutel, tot het gebruik waarvan verdachte niet
gerechtigd was.
Bijlage II
Gebruikte bewijsmiddelen
Gebruikte bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met onderzoeksnummer DH2R023051 / OYALA en BVH nummers PL1500-2023252966 en PL1500-2023252181,
het nummer, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 200), tenzij anders vermeld.
1.
Het proces-verbaal van aanvullend verhoor aangeefster [slachtoffer] , opgemaakt op 22 augustus 2023, voor zover inhoudende (p. 136 - 140):
Ik zag dat de man mijn handtas van het plankje van mijn rollator wegnam. Ik zag dat de man in een auto stapte. Ik ben naar de man in de auto toegelopen. Ik zei tegen de man dat hij mijn tas met mijn sleutels moest teruggeven. Ik stond voor de auto en ik zei tegen de man dat hij mijn tas moest teruggeven. De man gaf gas. Toen viel ik om. De man reed tegen mijn benen aan. Ik probeerde mijn gezicht met mijn beide handen te beschermen. Ik hoorde en voelde toen "krak, krak".
2.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , opgemaakt op 16 augustus 2023, voor zover inhoudende (p. 35 -37):
Ik stond voor de motorkap, aan de bestuurderskant om de deur open te doen. Hij reed weg. Ik zag vervolgens dat de auto over de vrouw reed op de Treublaan.
3.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , opgemaakt op 16 augustus 2023, voor zover inhoudende (p. 38 - 41):
Ik zag dat de eerdere door mij genoemde oudere vrouw en ook een ouder man (met iets van een roze shirt) op de straat daadwerkelijk voor de auto staan. Ik bedoel dan aan de voorzijde ter hoogte van dus de bumper/de motorkap zijde. Ik zag dat de vrouw met gespreide armen voor de auto stond te schreeuwen.
Ik was dus de straat overgerend en benaderde over het trottoir de auto aan de bestuurderszijde ik had het idee om die gozer uit de auto te rukken ofzo. Op het moment dat ik het portier van de zwarte Honda had bereikt en de deur opentrok reed de auto weg uit het parkeervak.
Volgens mij had hij de auto al gestart maar nogmaals het ging heel snel allemaal. Ik zag dat hij dus hierop, en hoorde dus niet of de motor was gestart want het is een elektrische auto, hij het parkeervak uitreed en de oudere vrouw echt compleet omver reed en vervolgens over haar heen reed. Ik bedoel dan hij over haar benen en totaal niet remde of een ontwijkende beweging maakte. Zij stond voor de auto ter
hoogte van de rechterkoplamp zeg maar. Hij reed echter gewoon over haar heen weg en maakte totaal geen ontwijkende beweging.
Ik zag dat de oudere man, ik weet niet wie dat verder is, nog voor de auto weg wist te springen de stoep op, anders had hij hem ook geraakt vermoed ik.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 17 augustus 2023, voor zover inhoudende (p. 23 - 31):
Ik zie het slachtoffer en de oudere omstander om 15:02 uur op straat staan voor een parkeervak. Ik zie een donker voertuig, vanuit de richting van het parkeervak links het beeld in rijden. Ik zie het donkere voertuig het slachtoffer aan rijden. Ik zie dat het slachtoffer hard achterovervalt. Ik zie dat het voertuig over het slachtoffer rijdt. Ik zie het hoofd van het slachtoffer vanaf beneden omhoog veren en weer naar beneden gaan. Ik zie daarbij het donkere voertuig een beweging maken alsof het voertuig over een drempel rijdt.
5.
De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan op de terechtzitting van 8 april 2025:

Bestandsnaam Voorplein Colijnplein 0.09_S20230816150120_E20230816150854

1.19 –
de verdachte neemt plaats in de auto. Een man met een rode polo en [slachtoffer] komen aanlopen richting de auto. Zij komen beide uit een andere richting, maar zij lopen naar elkaar toe. De man met de rode polo bevindt zich ter hoogte van de linkerkoplamp van de auto en [slachtoffer] staat voor de rechterkoplamp. De afstand tussen de man met de rode polo en [slachtoffer] moet hoogstens twee meter zijn aangezien een personenauto doorgaans niet breder is.
1.25 –
de verdachte gaat rijden. De verdachte buigt naar rechts met de auto. De man met de rode polo kan net op tijd wegspringen en wordt niet geraakt.
6.
Het geschrift, te weten een geneeskundige verklaring van GGD Holland Midden gedateerd 20 december 2023, voor zover inhoudende (p. 164):1. Onderzoek, waargenomen letsel en behandeling
Volgens arts van HMC Westeinde was er sprake van uitgebreide lapverwondingen aan beide benen en rechterhand met daarbij een gebroken pols. Zij is hiervoor op de SEH geweest op 16-08-2023 en geopereerd. Ze moest 5x geopereerd worden om de wonden aan hand en benen schoon te maken en te kunnen sluiten. De plastisch chirurg is betrokken geweest.
2. Genezing en genezingsduur
Geschat door arts 12 maanden. Het letsel zal genezen met blijvende zichtbare littekens. Het is afwachten of de functie volledig terugkomt.
3. Conclusie
Er was sprake van uitgebreide verwondingen aan benen en rechterhand met daarbij een gebroken pols. Het is op dit moment onduidelijk of het letsel volledig hersteld.
7.
Het geschrift, te weten een Schouwverslag van GGD Haaglanden, gedateerd 7 januari 2024, voor zover inhoudende (p. 184 - 187):Natuurlijk overlijden door eindstadium longemfyseem (gold IV) mevrouw is de middag voor overlijden opgenomen met een hypercapnisch coma, dat op eigen kracht niet meer te herstellen is. Daarom op dag voor overlijden op goede grond besloten tot comfortbeleid. Overlijden komt derhalve primair op conto van een exacerbatie van haar chronisch en niet meer behandelbare longlijden.
Conclusie: natuurlijk overlijden ten gevolge van hypercapnisch coma bij terminaal longlijden (emfyseem, Gold-graad IV)
8.
Het geschrift, te weten een rapport van het NFI inhoudende een Forensisch geneeskundig onderzoek, gedateerd 2 september 2024 en opgemaakt door forensisch arts B.F.L. Oude Grotebevelsborg, voor zover inhoudende p. 1- 10 en bijlagen 1 en 2 ):5.2 Samenvatting medische gegevensDe ontvangen medische gegevens bevatten informatie vanaf 4 januari 2021 tot 7 januari 2024. Blijkens deze informatie woonde [slachtoffer] zelfstandig tot zij van 16 augustus tot 12 september 2023 werd opgenomen in het H+MC. Dit in verband met meerdere verwondingen aan haar benen en een hand, en een breuk van de rechteronderarm ten gevolge van een aanrijding met een voertuig, waarvoor meerdere operaties plaatsvonden. Vervolgens werd zij tot 14 december 2023 opgenomen in revalidatiekliniek ‘Nolenshaghe’. In deze periode was zij nog kortdurend (van 27 tot 29 september) opgenomen op de afdeling plastische chirurgie van het H+MC voor nog een operatie in verband met het letsel. Op 4 december 2023 werd zij overgeplaatst na een verpleeghuis (‘Caren’) alwaar op 5 januari 2024 een acute verslechtering van haar COPD ontstond, waarvoor zij werd opgenomen in het H+MC alwaar zij overleed op 6 januari 2024. De gemeentelijk lijkschouwer gaf een verklaring van natuurlijk overlijden af.
Medische gegevens ten aanzien van de COPD (Zie bijlage 1)
De beschikbare gegevens bevatten informatie vanaf 4 januari 2021 tot 7 januari 2024. Volgens de medische voorgeschiedenis was zij sinds 2007 bekend met GOLD III COPD, waarbij vanaf 2014 ongeveer 1 x per jaar een exacerbatie of ‘longaanval’ is vermeld. In 2021 was er een exacerbatie waarbij er sprake was van GOLD IV COPD, waarvoor zij werd opgenomen in het ziekenhuis, in 2022 was er een
exacerbatie waarvoor een ambulance was gebeld. Bij het laatste consult door de longarts is vermeld dat [slachtoffer] alleen zuurstof gebruikte bij een verlaging van het zuurstofgehalte in het bloed tot onder de 92%; met name bij inspanning.
Tijdens de opname op de afdeling chirurgie is één exacerbatie van de COPD beschreven. Na ontslag van de afdeling chirurgie, wordt in de periode in de revalidatiekliniek van 12 september tot 14 december, tweemaal een exacerbatie beschreven. Daarna was zij permanent afhankelijk van 2 liter zuurstof.
In de periode van de opname in het verpleeghuis ‘Caren’ vanaf 14 december 2023 is uitsluitend de exacerbatie beschreven op 5 januari 2024.
Samengevat was er blijkens de medische gegevens bij [slachtoffer] vanaf 2014 tot 2022 ongeveer 1 x per jaar een exacerbatie COPD. Vanaf 16 augustus 2023 tot haar overlijden op 6 januari zijn er vier exacerbaties beschreven, waarbij de vierde fataal was. Voorafgaande aan het incident zou zij uitsluitend bij inspanning zuurstof gebruiken, na de exacerbaties in de revalidatiekliniek was continue zuurstoftoediening noodzakelijk.
5.3
BeschouwingIndien een arts een ‘Verklaring van natuurlijk overlijden’ afgeeft, betekent dit dat deze arts overtuigd is van een natuurlijk overlijden, oftewel het overlijden is het gevolg van uitsluitend spontane ziekte en/of ouderdom. Indien een forensisch arts een ‘Verklaring van niet-natuurlijk overlijden’ afgeeft, betekent dit dat deze arts niet overtuigd is van een natuurlijk overlijden, oftewel er is sprake van een overlijden waarbij er mogelijk externe factoren (bijvoorbeeld een geweldsincident) een causale relatie met het overlijden hebben. Hiervan is sprake als de desbetreffende persoon, ongeacht de termijn tussen een geweldincident en het overlijden, waarschijnlijk niet zou zijn overleden indien dit incident niet zou hebben plaatsgevonden.
Hoewel de termijn tussen het geweldincident en het overlijden geen rol speelt, wordt het naarmate het interval tussen een geweldincident en het overlijden langer wordt, steeds moeilijker om vast te stellen in hoeverre er een causale relatie is tussen het geweldincident en het overlijden. Algemeen geldt dat indien er een zogenaamde ‘knik in de levenslijn’ is, oftewel de algemene medische toestand van een persoon verslechtert na een geweldincident waarna de persoon, zonder tussentijdse verbetering overlijdt, er verondersteld wordt dat er een causale relatie bestaat tussen het incident en het overlijden. Indien na het incident tussentijds herstel optreedt waarna de patiënt overlijdt, kan de causale relatie tussen het geweldincident en het overlijden veel minder aannemelijk worden gemaakt.
Het incident op 16 augustus 2023 heeft door de letsels aan de benen geleid tot immobilisatie en hospitalisatie. Hierdoor ontstaat verhoogd risico op het ontwikkelen van luchtweginfecties, die vervolgens kunnen leiden tot exacerbaties van de COPD en verergering van de COPD, waarbij het risico op een fatale afloop toeneemt. Daarnaast kan door de immobilisatie een afname van de conditie optreden, die ook een verhoogd risico oplevert op een fatale afloop bij een exacerbatie. Ook kan, door de hospitalisatie, de dementie verergeren doordat de persoon uit diens vertrouwde omgeving wordt gehaald. De hiermee gepaard gaande cognitieve achteruitgang kan vervolgens bijdragen aan afname van de zelfredzaamheid, en de fysieke achteruitgang. Dit bijvoorbeeld door de verminderde therapietrouw en verminderde instrueerbaarheid bij het gebruik van de inhalatiemedicatie (‘puffers’), waardoor de kans op een fatale exacerbatie van de COPD toeneemt. In de laatste brief is overigens vermeld dat er mogelijk onderbehandeling van de COPD had plaatsgevonden, doordat de puffers mogelijk niet meer gebruikt zouden worden.
Bij vergelijking van de toestand van [slachtoffer] ten aanzien van de COPD, de zelfredzaamheid en de cognitieve functies, bleek er een duidelijk verschil tussen de periode vóór en na het incident op 16 augustus 2023, zonder dat zij verbetering toonde, waardoor kan worden gesproken van een zogenaamde ‘knik in de levenslijn’.

6.Beantwoording vraagstellingIs er mogelijk een causaal verband tussen de aanrijding en het overlijden van het slachtoffer?Ja. Op basis van de beschikbare medische gegevens was er een duidelijke ‘knik in de levenslijn’ voor wat betreft de periode vóór en de periode na de aanrijdingNa de aanrijding was er een algemene achteruitgang ten aanzien van de COPD, de zelfredzaamheid en de cognitieve functies, waardoor het risico op overlijden door een exacerbatie van de COPD was toegenomen. Aangezien de kans op overlijden afhankelijk is van meerdere factoren en is gebaseerd op meta-analyse, gebaseerd op gemiddelden, kan in dit individuele geval niet worden vastgesteld in welke mate de aanrijding heeft bijgedragen aan het overlijden.

Gezien het natuurlijk beloop van COPD en dementie, met name indien er sprake is van een laag lichaamsgewicht (‘frailty’), hetgeen sowieso gepaard gaat met achteruitgang van conditie en verergering van de COPD, en het vele voorkomen van luchtweginfecties in de wintermaanden, is het echter niet uitgesloten dat [slachtoffer] ook zou zijn overleden aan een exacerbatie COPD indien de aanrijding in augustus 2023 niet zou hebben plaatsgevonden.
9.
De verklaring van B.F.L. Grote Bevelsborg, forensisch arts bij het NFI, als deskundige afgelegd op de terechtzitting van 8 april 2025;
Ik kan stellen dat de bevindingen van het medisch dossier meer waarschijnlijk maken dat er in ieder geval een causale relatie is tussen het verhoogd kwetsbaar zijn bij een exacerbatie en het ten dien ten gevolge overlijden dan dat het niet zo is.
Ik kan stellen dat de bevindingen van het medisch dossier beter, dus waarschijnlijker, passen bij de hypothese dat er een causaal verband is tussen de aanrijding en het overlijden van [slachtoffer] ten opzichte van de hypothese dat er geen causaal verband is en het overlijden volledig te wijten is aan de COPD/dementie.
Ik ben het niet eens met de bevindingen van de schouwarts, omdat er een contradictie staat in zijn conclusie. Aangezien de schouwarts aangeeft dat externe factoren mogelijk van invloed zijn geweest, kan er geen sprake meer zijn van de overtuiging van een natuurlijk overlijden. Een arts kan slechts een verklaring van een natuurlijk overlijden afgeven wanneer geen sprake is van beïnvloeding door externe factoren.
10.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, opgemaakt op 19 januari 2024, voor zover inhoudende (p. 188 - 196):
De volgende dag ben ik op zoek gegaan naar een manier om aan geld te komen voor mijn verslaving. En ik kwam bij het rondlopen bij het Savornin Lohmanplein te Den Haag. Ik zag een persoon bij het de poort/uitgang daar en ik zag dat er een mevrouw afgeleid was. Ik ben naar haar toe gelopen en ik zag dat ze een rollator bij zich had. Ik heb haar handtas meegenomen. Die handtas stond op haar rollator. Ik pakte haar handtas en rende naar de auto. Ik ben niet in aanraking geweest met de vrouw ik heb haar niet geduwd. Ik arriveerde bij deur van de auto en ik keek achterom en zover ik mij kan herrinneren zag ik haar aan de andere kant van de straat en niet bij de auto. Ik ben in de auto gegaan. Die auto stond aan. En voordat ik wist keek ik voor me en zag ik iemand met uitgestrekt amen naar auto lopen. Dit was met versnelde stappen. Ik zag dat het een oudere meneer was met een bril op. Ik voelde dat mijn deur open werd opgetrokken. Ik zag een figuur bij de deur van mijn auto. Dit was een andere persoon dan de oudere man die voor de auto stond. En heb ik paniekerig gas gegeven om de persoon die voor de auto stond te vermijden. Ik bedoel hiermee de oudere man. Ik heb om de persoon die voor de auto stond gereden en ik verliet de plaats op die manier. Ik ben weggereden
.Ik reed weg van de plaats waar het gebeurde. Er is niets anders te verklaren.
Opgave van bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 4 en 5
De rechtbank zal voor de feiten 4 en 5 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met onderzoeksnummer DH2R023051 / OYALA en BVH nummers PL1500-2023252966 en PL1500-2023252181,
het nummer, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 200), tenzij anders vermeld.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 8 april 2025;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] , opgemaakt op 17 augustus 2023 (p. 47 - 50);
3. Het proces-verbaal van aanvullend verhoor van [naam 2] , opgemaakt op 22 augustus 2023 (p. 149 - 151).