ECLI:NL:RBDHA:2025:6647

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
NL25.13974
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Nigeriaanse eiser wegens kennelijk ongegrond verklaarde asielmotieven en gebrek aan geloofwaardigheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 april 2025, wordt het beroep van een Nigeriaanse eiser tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie beoordeeld. De Minister had op 19 maart 2025 de asielaanvraag van de eiser afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de minister de verklaringen van de eiser ongeloofwaardig achtte. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en het besluit van de minister in stand blijft. De eiser had eerder asiel aangevraagd, maar zijn eerdere aanvragen waren afgewezen op basis van de verantwoordelijkheid van Italië voor zijn asielaanvraag. De rechtbank behandelt de asielmotieven van de eiser, waaronder problemen met de Nigeriaanse autoriteiten en zijn lidmaatschap van de Indigenous People of Biafra (IPOB). De rechtbank oordeelt dat de minister de asielmotieven terecht ongeloofwaardig heeft geacht, omdat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims en zijn verklaringen inconsistent waren. De rechtbank wijst erop dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt bij terugkeer naar Nigeria. De rechtbank bevestigt dat de minister de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen en dat de eiser geen recht heeft op een verblijfsvergunning op basis van de Vreemdelingenwet.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.13974

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S.R. Nohar),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. H.R. Nobel).

Samenvatting

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 19 maart 2025 (bestreden besluit), waarin zijn asielaanvraag in de algemene asielprocedure is afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is en het besluit in stand kan blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 19 december 2019 voor de eerste keer asiel gevraagd in Nederland. De minister heeft deze aanvraag afgewezen, omdat eiser op 13 maart 2017 al in Italië asiel had gevraagd en om die reden Italië verantwoordelijk was voor zijn asielaanvraag. Omdat eiser niet was overgedragen aan de Italiaanse autoriteiten, is Nederland verantwoordelijk geworden voor eisers asielaanvraag.
2.1.
Eiser heeft vervolgens op 8 september 2020 opnieuw asiel gevraagd in Nederland. Bij deze aanvraag heeft eiser verklaard dat hij in 2015 Nigeria heeft verlaten omdat hij door de Nigeriaanse autoriteiten wordt gezocht vanwege het uitlenen van zijn motorbike die is gebruikt bij de ontvoering van professor [naam 2] . Verder heeft eiser verklaard dat hij bij terugkeer naar Nigeria problemen verwacht met zijn oude werkgever omdat hij geld heeft gestolen. De minister heeft eisers relaas ongeloofwaardig gevonden en de aanvraag in het besluit van 10 augustus 2021 afgewezen. Deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, heeft het beroep van eiser op 13 september 2021 ongegrond verklaard. [1] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft op 30 september 2021 het hiertegen ingestelde hoger beroep, ongegrond verklaard, waardoor het besluit van 10 augustus 2021 in rechte is komen vast te staan.
3. Eiser heeft op 18 maart 2023 de onderhavige (opvolgende) asielaanvraag ingediend. Eiser is gehoord en aanvullend gehoord, waartegen eiser correcties en aanvullingen heeft ingediend. De minister heeft op 2 oktober 2024 een voornemen en op 4 maart 2025 een aanvullend voornemen bekend gemaakt, waartegen eiser zienswijzen heeft ingediend. De minister heeft vervolgens eisers asielaanvraag in het bestreden besluit van 19 maart 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarbij is aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
4. De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2025 op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen en heeft zich laten vertegenwoordigen door de kantoorgenoot en waarnemer van zijn gemachtigde, mr. A.S. Sewman. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen zijn haar gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit
5. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eisers moeder is overleden in 1999. Eisers stiefmoeder heeft in 2015 eiser als betrokkene bij de ontvoering van professor [naam 2] aangegeven bij de politie. Eiser stelt dat hij gezocht wordt vanwege de moord op de professor. Eiser stelt verder dat hij sinds 2014 lid is van ‘The Indigenous People of Biafra’ (IPOB). Hij heeft in februari 2016 in Nigeria deelgenomen aan een demonstratie. Eiser stelt dat hij zijn lidmaatschapskaart is kwijtgeraakt tijdens de demonstratie en dat de Nigeriaanse autoriteiten de kaart nu hebben, waardoor zij op de hoogte zijn van eisers lidmaatschap. De Nigeriaanse autoriteiten zijn daarom naar eiser op zoek. Eiser stelt dat hij sinds 2021 in Nederland politiek actief is voor de IPOB. Hij gaat naar vergaderingen en neemt deel aan demonstraties. Ter onderbouwing heeft eiser een foto overgelegd, waarop hij staat afgebeeld tijdens een van de demonstraties. Tot slot vreest eiser voor de mensenhandelaar die hem naar Italië heeft gebracht. Eiser stelt dat hij een schuld van € 30.000,- aan haar moet terugbetalen.
6. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante asielmotieven:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Eisers problemen vanwege de moord op de professor;
3. Eisers problemen vanwege een geldlening;
4. Eisers problemen vanwege lidmaatschap van de IPOB.
6.1.
De minister vindt het tweede en derde asielmotief niet geloofwaardig. De minister vindt het eerste en het vierde asielmotief gedeeltelijk geloofwaardig. De minister acht geloofwaardig eisers politieke mening, dat hij in Nigeria en sinds 2021 in Nederland marginale activiteiten heeft verricht voor de IPOB en in 2016 in Nigeria heeft deelgenomen aan een vreedzame demonstratie. De minister vindt niet geloofwaardig dat eiser lid is van de IPOB en een lidmaatschapskaart heeft gehad.
6.2.
De minister stelt zich ten aanzien van de geloofwaardig gevonden politieke mening en activiteiten op het standpunt dat eiser zijn vrees voor de Nigeriaanse overheid niet aannemelijk heeft gemaakt. De minister stelt zich tot slot op het standpunt dat eiser geen vluchteling is als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag en bij terugkeer naar Nigeria geen reëel risico loopt op ernstige schade, zodat aan hem geen verblijfvergunning toekomt op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef, onder a en b, van de Vreemdelingenwet (Vw). De minister acht eisers aanvraag kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder e en g, van de Vw.
De beroepsgronden tegen de ongeloofwaardig gevonden asielmotieven 3 en 4
7. De rechtbank stelt vast dat eiser het tweede ongeloofwaardig gevonden asielmotief niet heeft bestreden.
8. Eiser voert aan dat asielmotief 3 ten onrechte ongeloofwaardig is geacht.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister dit asielmotief ongeloofwaardig mogen vinden en zich op het standpunt kunnen stellen dat de verklaringen van eiser niet samenhangend en als geheel niet aannemelijk zijn en in grote lijnen niet als geloofwaardig kunnen worden beschouwd. In dit verband heeft de minister eiser kunnen tegenwerpen dat hij zijn problemen vanwege een geldlening van en vrees voor mensenhandelaars als reden voor zijn vlucht uit Nigeria niet in de eerdere asielprocedure naar voren heeft gebracht. Eiser heeft niet kunnen overtuigen dat dit niet van hem kan worden verlangd. Zijn stelling dat hij door medische klachten niet in staat was eerder te verklaren is niet met stukken onderbouwd en gezien de aangifte van mensenhandel die hij op 11 december 2020 heeft gedaan (en waarop het OM op 21 december 2020 heeft besloten geen vervolging in te stellen), bovendien niet aannemelijk. Verder heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser summier heeft verklaard over de desbetreffende vrouw aan wie hij geld verschuldigd zou zijn, over hoe zij erachter is gekomen dat hij verbleef in andermans huis, over waarom zij precies bij de eigenaar van de woning waar eiser toen verbleef langs kwam en over waar zij op dit moment verblijft. Eisers stelling dat hij wel de naam van de vrouw heeft genoemd is onjuist, nu hij niet haar werkelijke naam heeft kunnen noemen. Ook kan eiser zich enkel in vermoedens uitspreken over waar de vrouw nu zou verblijven. Eisers betoog dat hij niet uitgebreider kan verklaren omdat het gaat om een criminele organisatie die in het grootste geheim opereert, slaagt evenmin. De minister heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat, wat hier ook van zij, van eiser kan en mag worden verwacht dat hij concretere en gedetailleerdere antwoorden geeft op de aan hem in dit verband gestelde vragen. Ook heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet heeft onderbouwd of geconcretiseerd dat hij nog in beeld zou zijn bij het netwerk van mensenhandelaars. De minister heeft het ongerijmd mogen vinden dat eiser enerzijds stelt dat de mensenhandelaars alles van eiser weten en hem bij terugkeer naar Nigeria zullen vinden en anderzijds dat eiser sinds zijn vertrek uit Nigeria niets meer van hen heeft vernomen. Gezien het laatste heeft eiser in beroep met enkel zijn herhaalde stellingen dat, onder andere, het netwerk gegevens van eiser heeft en dat eiser het netwerk nog een bedrag verschuldigd is en naar hem wordt gezocht, niet aannemelijk gemaakt dat het standpunt van de minister dat sprake is van ongerijmdheid en eisers verklaringen ongeloofwaardig zijn, niet deugdelijk is.
8.2.
Eisers verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2023 (met nummer 20230157/1/V3) treft geen doel, omdat deze niet vergelijkbaar is. De minister heeft eisers asielmotief, dat eiser problemen heeft met een geldlening (in relatie tot het mensenhandelaars) immers ongeloofwaardig kunnen vinden.
9. Eiser voert aan ten aanzien van asielmotief 4 aan dat zijn lidmaatschap van de IPOB en dat hij zijn lidmaatschapskaart is kwijtgeraakt ten onrechte ongeloofwaardig is gevonden.
9.1.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister dit onderdeel van asielmotief 4 eveneens ongeloofwaardig mogen vinden en zich op het standpunt kunnen stellen dat de verklaringen van eiser niet samenhangend en als geheel niet aannemelijk zijn en in grote lijnen niet als geloofwaardig kunnen worden beschouwd. Eiser heeft verklaard dat hij sinds 2014 lid is van de IPOB en dat hij in Nigeria in het bezit was van een lidmaatschapskaart maar deze daar is kwijtgeraakt. De rechtbank is met de minister van oordeel dat van eiser verwacht mag worden dat hij zijn lidmaatschapskaart of een ander document met betrekking tot zijn lidmaatschap van de IPOB kan overleggen. Eiser heeft niets overgelegd, terwijl hij al acht jaar in Nederland verblijft en daar dus genoeg tijd voor heeft gehad. De door eiser in dit verband gestelde psychische problematiek is niet onderbouwd en niet aannemelijk. Eiser heeft hiervoor ook op zitting geen aannemelijke verklaring voor gegeven. Van de door eiser gestelde donaties had naar het oordeel van de rechtbank ook bewijs kunnen worden overgelegd, hetgeen eiser ten onrechte niet heeft gedaan. Verder ziet ook de rechtbank in de eerder door eiser, in de correcties en aanvullingen bijgevoegde foto geen onderbouwing van zijn gestelde lidmaatschap van de IPOB. De minister heeft verder niet alleen op basis van het niet overleggen van een lidmaatschapskaart het lidmaatschap ongeloofwaardig kunnen achten, maar ook op basis van eisers verklaringen. De minister heeft eiser mogen tegenwerpen dat hij summier heeft verklaard over zijn beweegredenen en motieven om lid te worden van de IPOB, dat hij summiere verklaringen heeft gegeven over hoe de lidmaatschapskaart eruit ziet en over de wijze waarop hij deze is kwijt geraakt. Ook heeft eiser pas in de onderhavige asielaanvraag verklaard Nigeria te hebben verlaten vanwege het lidmaatschap van IPOB en niet meteen bij aankomst in Europa, in Italië.
Het standpunt van de minister dat eisers gestelde vrees voor de Nigeriaanse autoriteiten door zijn politieke overtuiging en zijn activiteiten voor IPOB niet aannemelijk is
10. Eiser voert aan dat hij door zijn betrokkenheid bij IPOB en zijn activiteiten bij terugkeer naar Nigeria een ernstig risico loopt. Eiser wijst erop dat de minister heeft erkend dat eiser betrokken is bij IPOB en dat hij activiteiten voor IPOB verricht. Eiser heeft in Nigeria en Nederland deelgenomen aan demonstraties en heeft in Nederland ook vergaderingen bijgewoond. De Nigeriaanse autoriteiten houden IPOB-leden en activisten in het buitenland in de gaten. Eiser wijst ter onderbouwing van zijn betoog op verscheidene uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 22 oktober 2024 [2] , zittingsplaats Groningen van 16 december 2024 (met zaaknummers NL24.45955 en NL24.45956) en zittingsplaats Groningen van 27 maart 2025 (met zaaknummer NL25.6546). Eiser vindt het aannemelijk dat zij op de hoogte zijn van eisers politieke overtuiging. Ook geeft hij aan dat hij sterk de behoefte heeft om zijn politieke overtuiging bij terugkeer te uiten. Dat heeft hij ook al gedaan in het land van herkomst. De politieke overtuiging is volgens eiser zo sterk dat van hem geen terughoudendheid mag worden verwacht. Eiser verwijst hierbij naar IB 2024/10.
10.1.
Deze beroepsgrond slaagt evenmin. De rechtbank volgt de minister in haar standpunt dat niet aannemelijk is dat de Nigeriaanse autoriteiten op de hoogte zijn dan wel zijn geweest van eisers activiteiten en politieke overtuiging. Het lidmaatschap van de IPOB is niet geloofwaardig. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat de Nigeriaanse autoriteiten de lidmaatschapskaart gevonden zouden kunnen hebben of op andere wijze op de hoogte zijn van eisers betrokkenheid bij activiteiten van de IPOB in Nigeria en Nederland. De minister heeft er terecht op gewezen dat eisers activiteiten voor de IPOB in Nederland, waaronder het bijwonen van vergaderingen en demonstraties, summier en marginaal van aard zijn, waardoor niet aannemelijk is dat eiser in de negatieve aandacht staat van de autoriteiten. Nergens uit blijkt, ook niet uit de verklaringen van eiser zelf, dat hij een actieve, significante of onderscheidende rol heeft of heeft gehad. Eiser geeft immers zelf aan dat hij tijdens demonstraties gewoon meeliep, een soort loopjongen was, gewoon aanwezig was en dat zijn rol niets bijzonders was. De demonstratie in Nigeria is bovendien al van 9 jaar geleden.
10.2.
Uit IB 2024/10 volgt dat de beoordeling in dit verband is gericht op de sterkte van de overtuiging en de eventueel geloofwaardige verrichte activiteiten en de daaraan ontleende vrees bij terugkeer. Bij deze vrees wordt beoordeeld of aannemelijk is dat de vreemdeling zich op een bepaalde manier zal uiten en of hij daardoor te vrezen heeft. De rechtbank volgt de minister ook in haar standpunt dat in eisers situatie geen sprake is van een dusdanige (sterke) politieke mening dat hij daardoor bij terugkeer risico op vervolging loopt vanwege die overtuiging. Eiser verklaart oppervlakkig, is sinds april 2024 niet meer naar een activiteit van de IPOB geweest en geeft zelf aan dat hij in Nigeria een soort loopjongen was. Ook in dit verband is van belang dat eisers activiteiten voor de IPOB in Nederland, waaronder het bijwonen van vergaderingen en demonstraties, summier en marginaal van aard zijn en dat gelet daarop geen sprake is van een sterke politieke overtuiging.
10.3.
De rechtbank acht de door de minister in dit verband gegeven motivering in het bestreden besluit, inclusief de door de minister weersproken stellingen van eiser ten aanzien van het Algemeen Ambtsbericht Nigeria 2023, deugdelijk. De verwijzingen van eiser naar de verscheidene rechtbankuitspraken treffen verder geen doel, omdat het geen vergelijkbare zaken betreffen. In die uitspraken was het lidmaatschap van de IPOB wel geloofwaardig geacht en ging het niet om marginale activiteiten, zoals in de zaak van eiser.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond en aan eiser terecht geen verblijfvergunning toegekend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef, onder a en b, van de Vreemdelingenwet. Dat betekent dat het besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL21.13180.