In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eisers behandeld tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is en heeft het onderzoek gesloten. De rechtbank oordeelt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De minister van Asiel en Migratie heeft de termijn voor het nemen van een besluit met drie maanden verlengd, maar deze termijn is inmiddels verstreken. Eisers hebben de minister rechtsgeldig in gebreke gesteld en meer dan twee weken zijn verstreken sinds deze ingebrekestelling. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard.
De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer, waarin het 'first in first out'-principe is vastgesteld voor het bepalen van een nieuwe beslistermijn. De rechtbank acht het mogelijk dat de minister binnen twaalf weken een besluit kan nemen. Tevens wordt de minister een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank stelt ook de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-, omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de ingebrekestelling. De minister wordt verder veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 453,50 en moet het betaalde griffierecht vergoeden.