ECLI:NL:RBDHA:2025:663

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
NL24.478
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak tegen niet tijdig beslissen

In deze zaak hebben verzoekers op 5 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf. De minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft op 12 april 2024 de aanvraag afgewezen. Na deze afwijzing hebben verzoekers hun beroep ingetrokken en verzocht om de minister te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien de minister niet binnen de geldende termijn op de aanvraag van verzoekers heeft beslist en hangende het beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft beslist op de aanvraag, is de minister aan het beroep van verzoekers tegemoetgekomen. Het verzoek om proceskostenvergoeding wordt als kennelijk gegrond toegewezen.

De rechtbank veroordeelt de minister in de door verzoekers gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 453,50 voor de beroepsmatige rechtsbijstand, en bepaalt dat de minister ook het door verzoekers betaalde griffierecht van € 187 moet vergoeden. Deze uitspraak is gedaan op 20 januari 2025 door rechter J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier W. van Loon, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.478

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoeker 1] , V-nummer: [V-nummer 1] ,

[verzoeker 2], V-nummer: [V-nummer 2] ,
[verzoeker 3], V-nummer: [V-nummer 3] ,
[verzoeker 4], V-nummer: [V-nummer 4] ,
[verzoeker 5], V-nummer: [V-nummer 5] ,
[verzoeker 6], V-nummer: [V-nummer 6] ,
hierna gezamenlijk: verzoekers
(gemachtigde: mr. A. Kortrijk),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verzoekers hebben op 5 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf.
Bij besluit van 12 april 2024 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
Verzoekers hebben het beroep ingetrokken en daarbij verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Bpb. [2] Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
2. Nu verweerder niet binnen de hiervoor geldende termijn op de aanvraag van verzoekers heeft besloten en hangende een beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft beslist op de aanvraag, is verweerder aan het beroep van verzoekers tegemoetgekomen.
3. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907 met een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit. Ook moet verweerder het door verzoekers betaalde griffierecht van € 187 vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 453,50 (vierhonderddrieënvijftig euro en vijftig cent).
 bepaalt dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 187 (honderdzevenentachtig euro) moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 20 januari 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Besluit proceskosten bestuursrecht.