ECLI:NL:RBDHA:2025:663
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak tegen niet tijdig beslissen
In deze zaak hebben verzoekers op 5 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf. De minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft op 12 april 2024 de aanvraag afgewezen. Na deze afwijzing hebben verzoekers hun beroep ingetrokken en verzocht om de minister te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien de minister niet binnen de geldende termijn op de aanvraag van verzoekers heeft beslist en hangende het beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft beslist op de aanvraag, is de minister aan het beroep van verzoekers tegemoetgekomen. Het verzoek om proceskostenvergoeding wordt als kennelijk gegrond toegewezen.
De rechtbank veroordeelt de minister in de door verzoekers gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 453,50 voor de beroepsmatige rechtsbijstand, en bepaalt dat de minister ook het door verzoekers betaalde griffierecht van € 187 moet vergoeden. Deze uitspraak is gedaan op 20 januari 2025 door rechter J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier W. van Loon, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.