Op 18 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers, allen van Israëlische nationaliteit. De verzoekers hadden bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van hun asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie, die op 1 mei 2024 was afgewezen. De minister heeft bij brief van 8 april 2025 laten weten zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geoordeeld dat er sprake is van onverwijlde spoed en heeft het verzoek toegewezen. Dit betekent dat de minister verzoekers niet mag uitzetten totdat op het bezwaar is beslist. Daarnaast is de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoekers, vastgesteld op € 907,-, en moet de minister het griffierecht van € 187,- aan verzoekers vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.