ECLI:NL:RBDHA:2025:6617

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
AWB 24/8950
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende asielaanvraag van Israëlische verzoekers

Op 18 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers, allen van Israëlische nationaliteit. De verzoekers hadden bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van hun asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie, die op 1 mei 2024 was afgewezen. De minister heeft bij brief van 8 april 2025 laten weten zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geoordeeld dat er sprake is van onverwijlde spoed en heeft het verzoek toegewezen. Dit betekent dat de minister verzoekers niet mag uitzetten totdat op het bezwaar is beslist. Daarnaast is de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoekers, vastgesteld op € 907,-, en moet de minister het griffierecht van € 187,- aan verzoekers vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/8950

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 april 2025 in de zaak tussen

[verzoeker],

geboren op [geboortedatum],
V-nummers: [vnummer]

[verzoeker],

geboren op [geboortedatum]
V-nummer: [vnummer]

[verzoeker],

geboren op [geboortedatum],
V-nummer: [vnummer],

[verzoeker],

geboren op [geboortedatum],
v-nummer: [vnummer],
allen van Israëlische nationaliteit,
Hierna te noemen: verzoekers.
(gemachtigde: mr. J. van de Wiel),
en

de minister van Asiel en Migratie

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de afwijzing van de aanvraag van verzoekers. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk gegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk gegrond is.
1.2.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 1 mei 2024 afgewezen. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3.
De minister heeft bij brief van 8 april 2025 laten weten zich niet te verzetten tegen toewijzing van het verzoek.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan hangende een bezwaarprocedure de voorzieningenrechter van de rechtbank op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Nu de minister zich niet verzet tegen de toewijzing van de gevraagde voorziening en de voorzieningenrechter ook overigens geen beletselen ziet om dit verzoek toe te wijzen, zal de voorzieningenrechter het verzoek toewijzen in die zin dat de minister verzoekers niet mag uitzetten totdat op het bezwaar is beslist.
4. Omdat het verzoek wordt toegewezen, moet de minister het griffierecht van verzoekers vergoeden.
5. De voorzieningenrechter veroordeelt de minister in de door de verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • gebiedt de minister om zich te onthouden van iedere maatregel tot verwijdering of uitzetting buiten het grondgebied van Nederland van verzoekers en van voorbereidingen tot zodanige maatregelen, totdat op het bezwaar is beslist;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van € 907-.
  • bepaalt dat de minister het griffierecht van € 187,- aan verzoekers moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van B.A. van der Wiel griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.