ECLI:NL:RBDHA:2025:6616

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
AWB 24/11335
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met verzoeker uit Musselkanaal

Op 18 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een verzoeker uit Musselkanaal, die een voorlopige voorziening heeft aangevraagd tegen de afwijzing van zijn aanvraag door de minister van Asiel en Migratie. De minister had de aanvraag op 11 juli 2024 afgewezen, waarna de verzoeker bezwaar heeft gemaakt. De minister heeft op 8 april 2025 laten weten zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft, op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, geoordeeld dat er onverwijlde spoed is en heeft het verzoek toegewezen. Dit betekent dat de minister verzoeker niet mag uitzetten totdat op het bezwaar is beslist. Daarnaast is de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 907,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/11335

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 april 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] uit Musselkanaal, verzoeker

V-nummer: [vnummer]
(gemachtigde: mr. N.B. Swart),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van de aanvraag van verzoeker. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk gegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk gegrond is.
1.2.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 11 juli 2024 afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3.
De minister heeft op 8 april 2025 per brief laten weten zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan hangende een bezwaarprocedure de voorzieningenrechter van de rechtbank op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Nu de minister zich niet verzet tegen toewijzing van de gevraagde voorziening en de voorzieningenrechter ook overigens geen beletselen ziet om de voorziening toe te wijzen, zal de voorzieningenrechter het verzoek toewijzen in die zin dat de minister verzoeker niet mag uitzetten totdat op het bezwaar is beslist.
4. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoeker een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • gebiedt de minister om zich te onthouden van iedere maatregel tot verwijdering of uitzetting buiten het grondgebied van Nederland van verzoeker en van voorbereidingen tot zodanige maatregelen, totdat op het bezwaar is beslist;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten tot een bedrag van € 907-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van B.A. van der Wiel griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
Voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.