ECLI:NL:RBDHA:2025:6605

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
NL20.12410
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake asielaanvraag en bestuurlijke dwangsom in het kader van Covid-19 maatregelen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 17 april 2025, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig heeft beslist op zijn asielaanvraag van 2 november 2019. De rechtbank constateert dat de aanvraag op 3 juli 2020 alsnog is ingewilligd, waardoor het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is. Eiser handhaaft echter zijn beroep met het oog op de vaststelling van een bestuurlijke dwangsom, die volgens hem verschuldigd is omdat verweerder niet tijdig heeft beslist.

De rechtbank overweegt dat de beslistermijn voor de asielaanvraag zes maanden bedraagt, maar dat deze termijn is opgeschort vanwege overmacht door de coronamaatregelen. Hierdoor was verweerder niet in gebreke op het moment dat het beroep werd ingesteld. De rechtbank concludeert dat er geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd is, omdat de ingebrekestelling te vroeg is ingediend. Eiser heeft geen procesbelang meer, en de rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

De uitspraak benadrukt de impact van de coronamaatregelen op de besluitvorming in asielprocedures en de toepassing van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank wijst erop dat de voorwaarden voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet zijn nageleefd, wat leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.12410

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. M. Grigorjan),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. T. Kleve).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn asielaanvraag van 2 november 2019.
Bij besluit van 3 juli 2020 heeft verweerder de aanvraag alsnog ingewilligd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij bericht van 7 juli 2020 heeft eiser meegedeeld het beroep te handhaven met het oog op het vaststellen van de (bestuurlijke) dwangsom.
Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

1. Voor zover het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag van eiser, dient te worden vastgesteld dat met de inwilliging van deze aanvraag aan het beroep is tegemoetgekomen, zodat eiser gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Awb in zoverre geen procesbelang meer heeft.
2. Eiser verzoekt de rechtbank om de door verweerder verbeurde bestuurlijke dwangsom vast te stellen.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd is. Volgens verweerder zijn in de periode van 16 maart 2020 tot aan de datum van het combinatiegehoor geen dwangsommen verbeurd, als gevolg van de maatregelen die de Nederlandse regering heeft genomen om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Eiser meent dat geen sprake is geweest van overmacht aan de zijde van verweerder en stelt dat verweerder de bestuurlijke dwangsom is verschuldigd.
4. Eiser heeft op 2 november 2019 een asielaanvraag ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bedraagt de beslistermijn zes maanden. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden in het vierde en het vijfde lid om deze termijn te verlengen. Dit betekent dat verweerder in beginsel op 6 mei 2020 een beslissing had moeten nemen op de asielaanvraag.
5. Gelet op de Afdelingsuitspraak van 16 december 2020 geldt dat verweerder van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 [1] vanwege overmacht niet in staat was om asielgehoren af te nemen en als gevolg daarvan niet kon beslissen in de daardoor geraakte procedures. Deze overmacht schortte de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit zelfstandig op.
6. Ten tijde van het intreden van de overmacht was de wettelijke beslistermijn in dit geval nog niet verstreken. Gelet op de opschorting van de resterende beslistermijn diende verweerder uiterlijk op 6 juli 2020 te beslissen op de aanvraag. Op die datum was het WBV 2020/12 [2] inmiddels in werking getreden. Hiermee maakte verweerder, conform de Procedurerichtlijn [3] , gebruik van zijn bevoegdheid op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 om de beslistermijn met zes maanden te verlengen. Als gevolg hiervan had verweerder tot 16 januari 2021 de tijd om op de aanvraag te beslissen. Dat betekent dat verweerder ten tijde van het indienen van het beroepschrift (nog) niet in gebreke was. Verweerder heeft dus geen bestuurlijke dwangsommen verbeurd. Gelet hierop kan eiser met het beroep niet bereiken wat hij wil, zodat ook in zoverre het procesbelang ontbreekt.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Gelet op het voorgaande was op het moment van de ingebrekestelling de beslistermijn nog niet verstreken, waardoor de ingebrekestelling van 11 mei 2020 te vroeg is ingediend. Daarmee is bij het instellen van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 17 april 2025 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2949.
2.Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000; Staatscourant 2020, 26964.
3.Richtlijn 2013/32/EU.