In deze zaak heeft verzoeker op 8 januari 2025 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 29 maart 2023 was ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft op 24 maart 2025 de asielaanvraag van verzoeker ongegrond verklaard. Na deze beslissing heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien de minister niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en alsnog een beslissing heeft genomen terwijl er een beroep aanhangig was, is de minister geheel tegemoetgekomen aan het beroep van verzoeker. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 453,50, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De wegingsfactor is vastgesteld op 'licht', omdat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft de minister veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot het genoemde bedrag.