ECLI:NL:RBDHA:2025:6602

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
NL21.5605
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke asielzaak niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft verzoeker op 25 februari 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het verblijfsdoel 'familie of gezin'. Deze aanvraag is op 12 april 2021 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen. Verzoeker heeft op 13 april 2021 bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening. Op 17 november 2022 heeft de minister op het bezwaar beslist, maar verzoeker heeft geen beroep ingesteld tegen deze beslissing, terwijl de termijn daarvoor inmiddels was verstreken.

De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter overweegt dat op grond van artikel 8:81 van de Awb een verzoek om voorlopige voorziening alleen kan worden gedaan zolang er bezwaar of beroep aanhangig is. Aangezien de minister inmiddels op het bezwaar heeft beslist en verzoeker geen beroep heeft ingesteld, is er geen bezwaar meer aanhangig. Dit leidt tot de conclusie dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 17 april 2025 door mr. S.E. van de Merbel, in aanwezigheid van griffier P. Lukanika, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak staat rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL21.5605

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp)
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft op 25 februari 2021 een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel ‘familie of gezin’ ingediend. Bij besluit van 12 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker afgewezen.
Verzoeker heeft op 13 april 2021 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 17 november 2022 heeft verweerder op het bezwaar beslist.
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan een voorlopige voorziening alleen worden verzocht zolang er bezwaar of beroep aanhangig is.
2. Aangezien verweerder inmiddels op het bezwaar heeft beslist, is er geen bezwaar meer aanhangig. Gebleken is dat verzoeker geen beroep heeft ingesteld tegen deze beslissing op bezwaar, terwijl de termijn daarvoor inmiddels is verlopen, zodat geen toepassing kan worden gegeven aan artikel 8:81 van de Awb (het aanmerken van een verzoek om een voorlopige voorziening hangende bezwaar als een verzoek om voorlopige voorziening hangende beroep).
3. Het verzoek is kennelijk niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 17 april 2025 door mr. S.E. van de Merbel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P. Lukanika, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat rechtsmiddel open.