Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker], verzoeker,
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft verzoeker op 25 februari 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het verblijfsdoel 'familie of gezin'. Deze aanvraag is op 12 april 2021 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen. Verzoeker heeft op 13 april 2021 bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening. Op 17 november 2022 heeft de minister op het bezwaar beslist, maar verzoeker heeft geen beroep ingesteld tegen deze beslissing, terwijl de termijn daarvoor inmiddels was verstreken.
De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter overweegt dat op grond van artikel 8:81 van de Awb een verzoek om voorlopige voorziening alleen kan worden gedaan zolang er bezwaar of beroep aanhangig is. Aangezien de minister inmiddels op het bezwaar heeft beslist en verzoeker geen beroep heeft ingesteld, is er geen bezwaar meer aanhangig. Dit leidt tot de conclusie dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 17 april 2025 door mr. S.E. van de Merbel, in aanwezigheid van griffier P. Lukanika, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak staat rechtsmiddel open.