ECLI:NL:RBDHA:2025:6601

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
NL23.35493
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag wegens gebrek aan gegronde vrees voor vervolging na dienstweigering

In deze zaak heeft eiser, geboren in 1971 met de Azerbeidzjaanse nationaliteit, op 14 mei 2022 een asielaanvraag ingediend in Nederland. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 6 maart 2024 door de minister van Asiel en Migratie is afgewezen als ongegrond. Eiser heeft op 10 april 2025 zijn zaak behandeld in Breda, waar hij en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder. Eiser heeft aangevoerd dat hij vreest voor vervolging in Azerbeidzjan vanwege zijn dienstweigering in 1993, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade bij terugkeer. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen bewijs heeft overgelegd waaruit blijkt dat er nog een zaak tegen hem loopt en dat hij in het verleden meermalen zonder problemen naar Azerbeidzjan is gereisd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op €453,50. De uitspraak is gedaan op 17 april 2025 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.35493

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.C.A. Koen),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. J.R. Vreijsen).

Procesverloop

Eiser heeft op 10 november 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 14 mei 2022.
Bij besluit van 6 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond.
Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb [1] heeft het beroep mede betrekking op het bestreden besluit. Eiser heeft beroepsgronden tegen het bestreden besluit aangevoerd. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is door eiser ingetrokken, met het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank heeft het beroep op 10 april 2025 in Breda op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde, tolk [naam], en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser is geboren op [datum] 1971 en heeft de Azerbeidzjaanse nationaliteit. Op 14 mei 2022 heeft hij een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. Eisers identiteit, nationaliteit en herkomst zijn geloofwaardig geacht. Ook eisers verklaringen over de weigering van de reservistendienst in 1993 en de daaruit volgende problemen zijn geloofwaardig geacht. Volgens verweerder is echter niet gebleken dat eiser een gegronde vrees voor vervolging heeft bij terugkeer naar Azerbeidzjan. Evenmin loopt eiser een reëel risico op ernstige schade.
3. Eiser heeft tegen het bestreden besluit aangevoerd dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft waarom niet aannemelijk is dat er 30 jaar na de dienstweigering nog een zaak tegen eiser loopt. Het enkele feit dat hiervan geen bewijs is overgelegd, is daartoe onvoldoende. Erkend is dat dienstweigering strafbaar is. Bovendien kan van eiser niet verwacht worden dat hij stappen zet om documenten te bemachtigen, omdat hij fysieke en psychische problemen heeft. Ook stelt verweerder ten onrechte dat eiser meermalen probleemloos in Azerbeidzjan heeft verbleven, aangezien hij steekpenningen heeft moeten betalen om met rust gelaten te worden door de politie. Tot slot stelt eiser dat uit artikel 75, derde lid, van het wetboek van strafrecht van Azerbeidzjan volgt dat de verjaringstermijn van 20 jaar als genoemd in het eerste lid van dat artikel kan worden opgeschort indien degene die het misdrijf heeft gepleegd zich verbergt voor het onderzoek. Dit is hier aan de orde aangezien eiser uit Azerbeidzjan is vertrokken in 1993 en pas in 2019 is teruggekeerd. De verjaringstermijn is daarmee met 26 jaar opgeschort.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door zijn dienstweigering in 1993 te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade bij terugkeer naar Azerbeidzjan. Eiser heeft geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat er nog een zaak tegen hem loopt, zoals hij stelt. Van eiser mag verwacht worden dat hij inspanningen levert om documenten te bemachtigen die de kern van zijn asielrelaas kunnen onderbouwen. De stelling dat eiser daartoe vanwege fysieke en psychische problemen niet in staat is, is niet nader onderbouwd. Daarnaast kan eiser ook derden, bijvoorbeeld een advocaat, in Azerbeidzjan inschakelen om aan documenten te komen. Dat heeft eiser nagelaten. Ook het feit dat eiser Azerbeidzjan meermalen legaal is in- en uitgereisd, duidt er niet op dat hij in de negatieve belangstelling van de Azerbeidzjaanse autoriteiten staat.
5. Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege de dienstweigering in 1993 te vrezen heeft voor vervolging bij terugkeer naar Azerbeidzjan, is evenmin relevant wat er in het Azerbeidzjaanse wetboek van strafrecht is bepaald over verjaring van misdrijven. Ten overvloede wordt opgemerkt dat verweerder in dat kader ter zitting terecht heeft gesteld dat niet gebleken is dat eiser zich verborgen heeft voor het onderzoek, aangezien hij meermalen is teruggekeerd naar Azerbeidzjan en daarbij contact heeft gehad met de autoriteiten.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond.
7. Omdat eiser heeft moeten procederen om een besluit te krijgen, acht de rechtbank een proceskostenveroordeling op zijn plaats. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift wegens niet tijdig beslissen met een waarde per punt van € 907 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is omdat de proceskostenveroordeling enkel gelegen is in het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ter hoogte van €453,50 (vierhonderddrieënvijftig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan op 17 april 2025 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.