ECLI:NL:RBDHA:2025:6581

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
C/09/680921 / JE RK 25-337
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 27 maart 2025 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak van Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige, geboren in 2019, momenteel onder toezicht staat en in een pleeggezin verblijft. De ouders van de minderjarige zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn zorgen over de emotionele stabiliteit van de moeder en haar middelenafhankelijkheid. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 24 april 2026 en de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden, tot 24 oktober 2025, verlengd. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat de beslissing uitvoerbaar bij voorraad is, wat betekent dat deze direct van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling opgedragen om een schriftelijke update te sturen voor de volgende zitting, die nog moet worden bepaald. De ouders hebben geen verweer gevoerd tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar hebben wel zorgen geuit over de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van belang is dat de ouders blijven werken aan hun persoonlijke problematiek en dat er duidelijkheid moet komen over het toekomstperspectief van de minderjarige.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/680921 / JE RK 25-337
Datum uitspraak: 27 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter tot een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2019 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. N. Schietekatte te Rotterdam,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. D. Marcus te Goirle.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 26 februari 2025;
- het gezinsplan van de gecertificeerde instelling van 14 maart 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 27 maart 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- [naam] namens de gecertificeerde instelling.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is erkend door de vader.
2.2.
De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] verblijft bij de tante vaderszijde.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 22 maart 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 24 april 2025.
2.5.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 1 oktober 2024 een machtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 24 april 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de gecertificeerde instelling de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De gecertificeerde instelling motiveert het verzoek zowel schriftelijk als mondeling ter zitting als volgt. [minderjarige] ontwikkelt zich goed in het pleeggezin en doet het goed op school. [minderjarige] heeft veel meegemaakt en het is van groot belang dat zij therapie krijgt om hiermee om te gaan. De gecertificeerde instelling is bezig met het inzetten van deze hulp, maar ondervindt moeilijkheden door complexe regels van de gemeente met betrekking tot de financiering. Ondanks dat de moeder het afgelopen jaar aan de slag is gegaan met de hulpverlening voor haar persoonlijke problematiek zijn hierover nog steeds zorgen. Deze zorgen gaan over de emotionele stabiliteit van de moeder en haar middelenafhankelijkheid. Daarnaast wordt niet voldaan aan de minimale zorg- en veiligheidsafspraken. De moeder is opgenomen geweest bij [instelling] . De vervolgbehandeling kon niet aansluiten op de detoxperiode, daarom heeft de Brijder een aanmelding gedaan bij Family Support voor diagnostiek en verdere behandeling, een traject dat recent is gestart. Om meer inzicht te krijgen in de onderliggende problematiek van de moeder, is de gecertificeerde instelling van mening dat een persoonlijkheidsonderzoek kan bijdragen aan het beter begrijpen van haar gedragspatronen in de afgelopen jaren. Indien uit dit onderzoek aanleiding blijkt, kan de begeleiding en behandeling hier gerichter op worden afgestemd. Ook de zorgen rondom de spanningen van [minderjarige] als gevolg van de problematiek binnen de ouderrelatie, evenals zorgen over de voorspelbaarheid en stabiliteit in haar opvoedsituatie, blijven bestaan. Beide ouders vertrouwen elkaar momenteel onvoldoende om [minderjarige] bij de andere ouder te laten opgroeien. Ook voor [minderjarige] is van belang dat zij therapie krijgt. Om het toekomstperspectief van [minderjarige] te bepalen is het essentieel dat de moeder zich openstelt voor hulpverlening. In het komende jaar moet duidelijk worden of de moeder, met de juiste ondersteuning, een stabiele en veilige opvoedomgeving kan bieden. Mocht dit niet haalbaar zijn, dan moet worden onderzocht of plaatsing bij de vader een optie is, of dat voortzetting van de plaatsing bij de tante aan vaderszijde of een neutrale pleegzorgplaatsing het meest passend is voor [minderjarige] . Gezien het huidige gebrek aan wederzijds vertrouwen tussen de ouders, is het noodzakelijk dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing bij de tante vaderszijde het komende jaar worden voortgezet. Binnen deze periode dient er duidelijkheid te komen over het bepalen van het toekomstperspectief voor [minderjarige] . De duur van een jaar is noodzakelijk, omdat het onderzoek naar waar [minderjarige] zal opgroeien grondig moet worden uitgevoerd om nog een uithuisplaatsing te voorkomen.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is geen verweer gevoerd tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling maar alleen tegen de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing. Gelet op de voorgaande maanden heeft de moeder weinig vertrouwen in de gecertificeerde instelling, zo heeft de moeder na de uithuisplaatsing [minderjarige] een tijd geen contact gehad met [minderjarige] en zijn de omgangsmomenten met [minderjarige] niet van de grond gekomen mede door personeelsgebrek. De moeder is werkt hard aan zichzelf, zij heeft de detox doorlopen, heeft gesprekken met de Brijder en volgt een traject bij Family Supporters waarna gekeken wordt naar een passende vervolgbehandeling. De advocaat verzoekt namens de moeder de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van drie maanden en het overige aan te houden. De moeder heeft dan het traject bij Family Supporters afgerond en is eventuele vervolgbehandeling gestart. De aankomende periode gaat er nog veel veranderen en daarom is de duur van een jaar te lang. Daarbij merkt de advocaat op dat het perspectief van [minderjarige] nog altijd thuis bij de moeder ligt.
4.2.
Door en namens de vader is geen verweer gevoerd tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling maar enkel tegen de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing. Er is veel gebeurd in de afgelopen jaren. Gezien de ervaringen van [minderjarige] , is het positief dat het nu goed met haar gaat. Ze bloeit op, heeft rust en vriendjes. Dit moet dan ook met zorg aangepakt worden zodat de situatie positief blijft. [minderjarige] is nog niet begonnen met speltherapie en dit is dan ook van groot belang, want [minderjarige] heeft nog hulp nodig. De advocaat van de vader verzoekt de komende periode niet alleen de mogelijkheden van plaatsing bij de moeder te onderzoeken, maar ook de mogelijkheden van plaatsing bij de vader. Primair verzoekt de advocaat een machtiging af te geven voor een bredere categorie zodat [minderjarige] ook bij de vader kan verblijven. Het is vooral van belang dat goed onderzocht waar [minderjarige] zal gaan verblijven, want nog een keer een overplaatsing is niet goed. Subsidiair verzoekt de advocaat de machtiging voor de duur van drie maanden af te geven zodat een vinger aan de pols kan worden gehouden en er kan worden gekeken of plaatsing bij de vader een optie is. De vader voldoet namelijk aan de bodemeisen en is in staat op de opvoeding en zorg van [minderjarige] op zich te nemen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de grond voor de ondertoezichtstelling bedoeld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe dat [minderjarige] nog steeds in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Alle betrokkene geven ook aan dat zowel [minderjarige] als de ouders nog extra ondersteuning nodig hebben. Het is de kinderrechter duidelijk geworden dat er momenteel gewacht wordt op de afronding van het financiële deel voor de in te schakelen hulp voor [minderjarige] , en gaat ervan uit dat de gemeente dit met voortvarendheid aanpakt, omdat het in het belang van [minderjarige] is dat therapie voor haar kan starten. Beide ouders hebben de afgelopen periode hard aan zichzelf gewerkt en verdient een compliment. Het is echter wel van belang dat de ouders deze positieve stappen de komende periode blijven vasthouden. Ook voor de moeder is het van belang dat zij verder aan de slag gaat met de hulpverlening voor haar persoonlijke problematiek. Alle betrokkenen zijn het erover eens dat thuisplaatsing van [minderjarige] momenteel niet mogelijk is. [minderjarige] ontvangt in het pleeggezin de zorg en opvoeding die passend is bij haar ontwikkeling en ervaart momenteel rust en stabiliteit. De kinderrechter acht het van belang dat [minderjarige] duidelijkheid krijgt over perspectief. De komende periode moet dan ook worden onderzocht waar het perspectief ligt van [minderjarige] . Het is van belang dat dit zorgvuldig gebeurt en, wat het perspectief ook zal zijn, dat ouders hier ook achter kunnen staan en dit kunnen uitdragen naar [minderjarige] . Wat betreft de duur van de machtiging, zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing uitspreken voor de duur van zes maanden en voor het overige aanhouden, zodat over een halfjaar gekeken kan worden of er al meer duidelijk is over het toekomstperspectief van [minderjarige] . Het verzoek van de advocaat van de vader om een bredere categorie af te geven, zal worden afgewezen, aangezien dit niet mogelijk is.
5.3.
De kinderrechter verlengt daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar. [1] De machtiging tot uithuisplaatsing zal voor de duur van zes maanden worden verlengd en voor het overige worden aangehouden.
5.4.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
5.5.
De kinderrechter verzoekt de gecertificeerde instelling om uiterlijk een week voor de nog ander te bepalen zitting een schriftelijke update aan de rechtbank en de belanghebbende te sturen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 24 april 2026;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 24 oktober 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad
6.4.
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting, gelegen
vòòr 24 oktober 2025, bij mr. M.F. Baaij;
6.5.
gelast de griffier tegen voornoemde zitting op te roepen:
- de gecertificeerde instelling;
- de moeder en haar advocaat;
- de vader en zijn advocaat.
6.6.
draagt de gecertificeerde instelling op om uiterlijk één week voor de zittingsdatum een schriftelijke update te sturen, zoals in 5.5. nader is omschreven.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2025 door mr. M.F. Baaij, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. B. Boogaarts als griffier, en op schrift gesteld op 14 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:260, eerste lid, BW.